Dank je wel trouwe lezertjes.
De “Amstelland” 24.
We liggen amper voor de kade, of de Argentijnse douane komt met een flinke visitatieploeg aanboord om naar “contrabando” te zoeken.
Dit is deze reis de eerste keer dat we de “zwarte bende” aanboord krijgen.
Terwijl ze zich over het schip verspreiden, komt de baas timmerman, met een ruwhouten balk over zijn schouder, uit zijn werkplaats en loopt naar luik vijf.
De ruimen hebben drie verdiepingen.
Dat zijn, van onder naar boven; onderruim, tussendek en sparrendek.
De baastimmerman gooit met een forse zwaai de balk naar een stapel stuwhout op het sparrendek en draait op zijn gemak een zware van de weduwe.
Wanneer hij zich met zijn rug naar de wind draait om zijn peuk aan te steken, ziet hij mij staan kijken.
Terwijl hij zijn eerste trek neemt, wenkt hij me naar zich toe.
‘Appie, vanmiddag mag je me helpen om die balk weer omhoog te hijsen.’
Ik kijk hem verbaast aan.
‘Waarom pleur je hem er nu in, als ie er straks toch weer uit moet?’
Hij lacht: ‘Daar kom je vanmiddag wel achter.’
Onder het praten zie ik een douane man naar het achterschip lopen en het gangetje bij mijn hut instappen.
‘Ga er maar snel achteraan Appie en doe precies wat ik je van de week verteld heb.’
De douane-pief staat al voor mijn hut aan de deurknop te morrelen.
Ik laat hem mijn sleutel zien en maak de deur open.
Hij begint meteen mijn kooi overhoop te halen en tilt zelfs de matras op.
In mijn lade met ondergoed en sokken was het al een puinhoop voor hij zijn klauwen er in stak maar hij ziet kans het nog een beetje erger te maken.
Dan is mijn hangkast aan de beurt, daar staan, netjes in twee stapeltjes, acht sloffen Stuyvesant Filter sigaretten met daar bovenop vier stuks Palmolive Toiletzeep.
‘Ahá!’, roept hij triomfantelijk.
Ik schuif de zeep naar voren en zeg: ‘Para usted, para su esposa.’ - Voor U, voor uw echtgenote - .
Of het de normaalste zaak van de wereld is, stopt hij, zonder wat te zeggen, de zeep in zijn tas, zet met een blauw stuk krijt een teken op mijn hutdeur en verdwijnt naar de midscheeps.
De baas had gelijk, omdat luxe zeep hier niet, of alleen tegen grof geld op de zwarte markt te koop is, zijn de onderbetaalde, corrupte, ambtenaren er gek op.
Dat de - al dan niet bestaande - echtgenote zich vanavond niet baddert met luxe zeep staat, volgens de baastimmerman, als een paal bovenwater.
‘Zoiets kostbaars verspil je niet aan een vrouw en al helemaal niet aan je eigen wijf.’
’s Middags steekt de baastimmerman zijn kop om de deur van de pantry.
‘Ben je klaar Appie’
‘Momentje baas, nog even de kerrie emmer leegkiepen, dan kom ik bij je.’
Met de volle afvalbak, een oud vetblik van vijfentwintig liter, loop ik naar het achterdek en kiep hem leeg in een van de tweehonderdlitervaten die, later op zee, netjes overboord geleegd worden.
Ik parkeer de kerrie emmer tijdelijk bij de timmerwerkplaats.
‘Baas, ik ben er klaar voor.’
‘Mooi, ga jij alvast het ruim in dan haal ik een hieuwlijn.’
Ik daal één ladder af naar het sparrendek, haal de bewuste balk van de stapel stuwhout en wacht tot er een hieuwlijn kronkelend tot voor mijn neus zakt.
Met een timmer en muilslagsteek maak ik de balk vast.
‘Hieuw op!’
Daar gaat de balk, verticaal hangend, de hoogte in.
Ik klauter, via ladder en mangat, weer aandek en volg de baastimmerman naar zijn werkplaats.
Hij legt de balk op zijn werkbank en vraagt: ‘Zie jij iets bijzonders aan deze balk?’
Dat er iets mee aan de hand moet zijn snap ik onderhand wel, maar hoe ik de balk ook omkeer en aan alle kanten bekijk, ik zie niets anders dan een ruw stuk stuwhout.
‘Nee baas ik zie er niets bijzonders aan.’
‘Mooi, dan zal ik je eens laten zien dat er wél iets bijzonders aan is.’
Met een dunne houtbeitel prutst hij even aan de balk, verdraait iets en opeens ligt de balk, in de lengte opengespleten, in twee stukken op de werkbank.
Trots kijkt hij me aan. ‘Nou, wat zeg je me daarvan?’
De binnenkant is voor het grootste gedeelte uitgehold maar niet leeg.
Ik sta met open mond te kijken, want daar, veilig ingepakt in isolatie materiaal, liggen zestig horloges.
Nu weet ik dat hij verrekte handig is met hout, want hij heeft een eikenhouten kloostertafeltje - waar geen schroef, spijker of lijm aan te pas komt - geheel zonder elektrisch gereedschap vanuit ruwe eikenplanken tot een pronkstuk gemaakt -.
De centen voor het eikenhout hebben wij, het dek personeel, bijeen gebracht om aan het eind van de reis, wanneer die ouwe met pensioen gaat, een afscheidsgeschenk te kunnen aanbieden, zodat kapitein Oepkes, wanneer hij straks thuis op Ameland over dat ding struikelt, nog een terugdenkt aan het zooitje ongeregeld van de Amstelland. - Maar deze balk, waar in ik geen naad kan ontdekken, dat is vakmanschap van wereldklasse.
De baas maakt een breed gebaar over de klokjes en zegt: ‘Ja jong, in Hamburg kosten ze een scheet en drie knikkers maar hier…, hier brengen ze een beste zakcent op.’
Hij haalt er een uit en doet die om zijn pols, ‘zo deze dient straks als monster’ en maakt de balk weer dicht.
Tegen drieën, ik ben net thee aan het zetten, komt er een Argentijn de messroom binnen en vraagt naar “El carpentero”.
Nu weet ik, sinds we in Monti naar de Carpentero Bar zijn geweest, dat carpentero Spaans is voor timmerman.
‘Momento porvavor.’
Ik maak af waar ik mee bezig ben, wenk hem mee en breng hem naar de werkplaats.
‘Baas, bezoek.’
Ze smoezen wat in het Spaans en de baas haalt het horloge van zijn pols om het te laten bekijken.
Na enig onderhandelen geeft de man het klokje terug en verdwijnt.
‘Baas het is zo pikheet ik ga weer naar de messroom.’
‘Verrek, is het al zo laat? Het wordt tijd dat ik een klokje koop,’ zegt hij grijnslachend.
Hij loopt met me mee en zegt: ‘Appie, Miquel komt vanavond weer terug, als hij zich meldt laat je hem in de mess wachten en roept mij even, dan haal ik de klokjes uit de balk zonder dat die linkmichel achter mijn smokkelplekje komt. O ja, van het weekend ga ik op familiebezoek en jij gaat mee. Ik heb het er met de bootsman over gehad en hij zal voor vervanging zorgen.’
Klokslag drie komen de mannen de messroom in.
Wanneer de hele bende aan de thee zit, gaat de bootsman achter Jan en Kees staan, legt zijn grote handen op hun schouders en zegt: ‘Jullie zijn zo’n beetje de zeevaders van Appie, nietwaar?’
De maats knikken trots van ja.
‘Dus jullie hebben het beste met hem voor, nietwaar?’
Weer knikken ze maar kijken intussen argwanend over hun schouder naar het iets té vriendelijke gezicht van de bootsman.
‘Mooi, dan nemen jullie om de beurt, van vrijdagochtend tot zondagavond, voor Appie waar, want hij gaat met de baastimmerman mee het binnenland in.’
De maats protesteren heftig maar de bootsman vertrekt geen spier.
‘Door jullie is Appie al een paar keer te laat én aangeschoten aanboord gekomen en bovendien, als het aan jullie had gelegen, was hij in Monti met die meid platgegaan. Stel je voor dat die jongen van vijftien straks aan zijn moeder moet zeggen, “moesje lief, ik moet even naar de kliniek in Conradstraat, want ik geloof dat ik een druiper heb opgelopen”, wat dan? Nee’, jullie nemen, geheel op vrijwillige basis, voor hem waar, zo niet, dan heb ik nog een hele lijst liggen van klusjes waar je niet blij van wordt!’
De schooiers buigen deemoedig het hoofd maar wanneer de Bootsman zegt: ‘Mannen het is tijd, hup, aan dek met je luie donder,’ hebben ze hun bravoure al weer terug en zegt Jan, terwijl ze langs me heenlopen: ‘Een druiper, So what? Eén spuitje penicilline met een handje pillen en klaar is Kees.’
Kees zegt: ‘Mot je mij hebbe?’
Albert.