Mannen, dank voor jullie waardering.
paul cr schreef :
Mooi geschreven!
Het zal toch niet zo zijn dat deze Argentijnse Froukje niet veel later met ene Zorreguieta ging trouwen...en dat jij dan de biologische vader van...nee dat zal toch niet zijn. En dat jij dan de schoonvader bent van onze Willem Alexander ...nee dat zal toch niet zijn... ZKH prins Albert
Op aanraden van de RVD, ontken ik met klem iedere relatie met het koningshuis.
De “Amstelland” 28.
‘Zie zo, daar zijn we weer,’ zegt de baastimmerman, wanneer we maandagavond even na zessen de messroom binnenstappen.
Jan en Kees verwelkomen me met een enthousiasme dat meer past bij terugkomst van een lievelingsneefje dat een paar jaar naar Verweggistan is geweest, dan bij een zeuntje dat alleen even een langweekend weg was.
‘Appie jonge, ik toch zo blij dat je weer veilig terug bent, echt waar de tranen van ontroering stane me in me bilnaad .’
‘Ja, en anders bij mijn wel, ik mot er niet aan denke dat jou iets zou overkomme en wij de rest van de reis jouw werk moesten doen, brr.’
‘Ja, nu we het er toch over hebbe, je bent net op tijd voor de afwas. We zouwe het dolgraag zelf doen maar we motte stappe.’
‘Trouwes, as je opschiet dan wachten we effe op je.’
‘Waar gaan jullie heen?’
‘Eerst naar de Retiro en daarna zien we wel.’
‘Goed, ik ga mee.’
Wanneer ik aan de afwas sta, pakt Jan de theedoek en begint Kees alvast de tafels af te nemen met een sopdoekje en - met de Franse slag - de messroomvloer te dweilen.
Het zijn een paar goeie gozers, ze hebben altijd een grote bek maar als het er op aankomt laten ze je niet zakken.
Terwijl we naar de bushalte lopen, willen ze alles weten over de treinreis en de rest.
Pas wanneer we al hoog en breed in de stad zijn ben ik uitverteld.
‘Dus dat mokkeltje wou wel in haar blote reet gaan zwemme maar jij dorst niet? Tering Appie, ík had het wel gewete!’
Ik vertel ze maar niet dat Froukje ’s avonds laat naar mijn kamer kwam en we heerlijk hebben liggen vrijen maar, jammer genoeg, zonder te neuken.
Ze zouden me voor gek verslijten en me er de hele verdere reis mee gepest hebben.
Waarom er niet geneukt werd?
Ik heb het wel geprobeerd maar Froukje hield, jammer genoeg, haar verstand er nog een béétje bij.
Was het tussen ons liefde op het eerste gezicht?
Welnee, we zijn allebei pas vijftien jaar en net begonnen de andere sekse te ontdekken.
Doordat er voor haar niet veel mogelijkheden waren om ongestoord met andere jongelui om te gaan, was ik een onverwacht cadeautje dat ze wel in dank aanvaardde maar waar, eerlijk gezegd, ook van mijn kant, geen eeuwige liefde aan te pas kwam.
Maar o jongens wat was ze mooi, toen ze, zonder enige gêne, haar nachtpon uittrok en bij me kroop.
We lopen een overdekte kermis op en even later staan we alle drie bij de schiettent ons best te doen om een of ander prul in de wacht te slepen.
We schieten niet met luchtbuksen maar met echte vuurbuksen waar zes patronen, van nog geen halve centimeter dik en iets van twee centimeter lang, in kunnen.
Kees schiet ook nog eens met een soort van machinegeweer waar maar liefst vijftig kogeltjes ingaan.
‘Dat lijkt me wel wat, ik wil ook wel eens voor Al Capone spelen.’
Maar wanneer Kees zegt wat het per ronde kost, heb ik het wel bekeken.
‘Kanone! Voor dat geld kan ik een hele avond stappen, dat ga ik er echt niet in een halve minuut doorheen jagen.’
We doen ook nog wat ritjes in de botsautootjes en rijden met zoveel vaart frontaal op elkaar in, dat de achterkant omhoog wipt, wij bijna gebroken ribben oplopen tegen het stuurwiel en de andere bestuurders proberen zover mogelijk uit onze buurt te blijven.
De spullenbaas, die ons al een paar maal gewaarschuwd heeft, gooit de stroom eraf en zegt dat we vertrekken moeten.
Even lijkt het er op dat mijn maats het op de blote vuist willen uitvechten maar wanneer de tegenpartij versterking krijgt van een paar stevige kermisklanten, halen ze hun schouders op en lopen de baan af.
Opgelucht loop ik achter ze aan, want in de steek laten doe ik ze niet maar knokken tegen zo’n stel spierbundels lijkt me ook niet erg gezond.
De rest van de avond verloopt bijna hetzelfde als ik deze reis onderhand al zoveel keer heb meegemaakt, met drank, wat foezelen met lekkere meiden en om een uur of twaalf weer aanboord zonder geneukt te hebben.
Dat laatste komt doordat die meiden, die provisie krijgen van de dure drankjes - slappe thee in een duur glas - die ze zich laten aanbieden, niet voor twee uur ’s nachts weg mogen van de kroegbaas, terwijl ik van de bootsman, op straffe van boordarrest, om middernacht weer aanboord moet zijn.
Na vijf dagen zijn we helemaal uitgelost en gereed om te laden maar we liggen nu, omdat er van alles misgaat met de nieuwe lading, al een dag of twintig in Bonnes.
Eerst duurt het een dag of wat voor we aan de beurt zijn.
Dan, nadat we bijna twee dagen hebben liggen laden, blijkt dat we de verkeerde partij gekregen hebben en alles er weer uit moet.
Wanneer eindelijk de goede partij arriveert, is er geen “gang” - bootwerkers - ter beschikking en wanneer er eindelijk, maar liefst drie, gangs aanboord komen en het laden net goed opgang komt, breekt er een staking uit onder het spoorwegpersoneel, zodat, nadat de laatste wagon is gelost, er geen nieuwe meer komen.
De spoorwegmannen winnen de strijd en krijgen er wat centen bij.
De bootwerkers, die ook wel wat meer willen, vinden het nu ook tijd worden voor een loonsverhoging en lopen van de schepen af.
Intussen verken ik zowat alle middagen de stad.
Ik weet al precies welke bus waar naartoe gaat en - nadat ik een keer belazerd ben door een conducteur die taxiprijzen rekende - wat zo’n ritje kosten mag.
Ik bekijk het paleis van president Arturo Frondizi van alle kanten en word door bewapende marine gasten van het trottoir gejaagd zodat ik geen aanslag op El Presidente kan plegen.
Op Plaza de Mayo zie ik een of andere bronzen “held” op zijn paard zitten.
upload.wikimedia.org/wikipedia...Estatua_Belgrano.jpg
In het havenkanaal net achter de pier, kijk ik naar de vliegboten, waaronder een hele grote met zes dubbele motoren boven op de vleugels, die daar landen en opstijgen.
Het is alweer zaterdag, ’s middags houden we, voor de derde keer deze reis, sloepenrol maar nu gaan de sloepen echt te water en wordt er zelfs gevaren.
Dat wil zeggen, de twee motorsloepen mogen de motor gebruiken maar de bemanning van de twee roeisloepen moeten, doormiddel van ellebogenstoom, zelf voor voortstuwing zorgen.
Omdat ik ook in een motorloze sloep zit, mag ik, met een groot stuk bewerkt hout dat riem heet, me de blaren in mijn handen roeien.
Zodra we de insteekhaven uit zijn gaan we niet, zoals de andere sloepen bakboord uit maar stuurboord.
De 3e stuurman, die onze sloepscommandant is, roept: ‘Dat roeien van jullie lijkt nergens op, in plaats van gelijk op te roeien, zit ieder maar wat voor zich zelf te klooien, daarom gaan we naar buiten de La Plata op. We gaan eerst met de vloedstroom mee omhoog en dan tegenstrooms terug. Wanneer jullie er dan niet allemaal tegelijk aan trekken, zijn we niet voor het eten terug en jullie kennen de chef kok, wie niet op tijd is krijgt geen eten.’
We proberen nu serieus om op de slagroeiers - de twee die het dichts bij de roerganger zitten en het tempo aangeven - te letten, zodat we nu met een gangetje van wel drie hele knopen de rivier opstormen.
Onder het roeien kijk ik om me heen.
Aan bakboord, op minder dan een mijl, ligt de Argentijnse kust.
Aan stuurboord zie je alleen maar de zonovergoten watervlakte die Argentinië scheidt van Uruguay dat, ver buiten zicht aan de overkant ligt.
Na een kwartier zegt die 3e : ‘Ik wist wel dat jullie het in je hadden, stop maar met roeien en zet de mast op, we gaan zeilen.
Het duurt nog bijna een half uur voor het ongetrainde zooitje het spul heeft opgetuigd maar omdat ik in mijn Pollux tijd ook van tijd tot tijd met een emmertuig mocht klooien, kan ik ze, na enig aandringen, “wat weet zo’n snotaap nou van sloepen?” na het zetten van de mast, de ra en het zeil op de juiste manier laten aanslaan.
Wanneer we uiteindelijk met de wind ruim achter dwars, met wel één knoop sneller dan de tegenstroom, weer richting Bonnes zeilen, denk ik; Wij zijn wel een stelletje mazzelpikken, moet je nagaan, in het natte koude Holland is het al bijna winter en wij we zeilen, in een lekker warm zonnetje, op een mooie Zuid Amerikaanse rivier en krijgen nog geld op de koop toe.
De 3e zegt: ‘Appie, jij hebt toch op de Pollux gezeten?’
‘Ja stuurman.’
‘Heb jij dan ook je sloepsgastdiploma?’
Eigenlijk heb ik dat niet, want hoewel ik wel voor het examen ben geslaagd, kan ik het diploma pas krijgen wanneer ik achttien ben maar ik antwoord: ‘Ja stuurman, dat heb ik.’
‘Mooi, dan pak jij de helmstok.’
Mijn geluk is compleet, Appie aan het roer van een zeilsloep.
De 3e doet het luikje onder de helmstok open steekt zijn hand er in en deelt, met een grote grijns, flesjes Tuborg uit.
Verrek, daar wisten we niets van, dat had die linkmichel er natuurlijk al ruim van tevoren in gedaan.
Iedereen neemt gretig zijn pilsje in ontvangst en hoewel ik liever Cuba Libre’s dan bier drink, neem ik, als stoere sloepscommandant, er ook een aan.
‘Proost mannen!’
‘Proost stuurman!’
Albert.