@Cees, dank je.
@Roan, Ik ken dat gevoel.
@Han, ben er bewust niet naartoe gewandeld, was als de dood dat ZIJ het weer was.
@Jee Pee, ook die heeft ze gezien. Ze begon meteen haar messen te slijpen.
@Geert, het wordt tijd dat het weer voorjaar wordt.
@Arjaan, je hebt weer een mooi reisje gemaakt. Het is dat ik geen vet pak en laarzen meer heb, anders had ik graag bij je aangemonsterd. Ja, fenderplanken zijn eigenlijk onmisbaar waneer je niet steeds in marina's gaat liggen.
Vakantie 2015.
14.
Wanneer we informeren naar de code voor de douches, blijkt er toch zoiets als “Duitse humor” te bestaan.
De code van de heren is 4711, die voor de dames getuigt, van iets minder fantasie, 4712.
Marjanne zegt: ‘Dat is natuurlijk een terechte hint aan het manvolk, om wat meer zorg aan de persoonlijke hygiëne te besteden.’
‘Dat zie je toch verkeerd schat. Ik maak hier uit op dat 4711 aan het vrouwvolk niet besteed is en dat, wat ze er ook opsmeren, ze toch nog een uur in de wind blijven st... help, niet kietelen! Zeg vrouwmens, als je het met woorden niet kan winnen, wil dat niet zeggen dat je meteen handtastelijk moet worden máár... dat geeft natuurlijk wel aan dat je wéét dat ik gelijk heb.’
Wo. 24-06-,15. Bewolkt. W 5-6 bft.
Hoewel ik het idee had dat mijn kombuismiepje gister al de nodige verse stores aanboord had gesleept, blijkt dat ze toch nog een en ander bij bakker, slager en grootgrutter moet halen.
‘Nee, dat kan niet wachten tot we vanmiddag op de Schlei zitten want als we verwaaid komen te liggen wil ik toch een fatsoenlijke maaltijd op tafel kunnen zetten.’
Ze heeft natuurlijk wel gelijk, want de weerberichten gooien met 6-7 en in de buien zelfs 8 bft.
Niet dat ik haar ópenlijk gelijk geef, want dat zou mijn positie als gezagvoerder behoorlijk ondermijnen.
‘Maar schatje van me, de wind komt uit de kust, straks zitten we lekker in het oppertje, dus, zoals Admiraal Nelson al zei, vlak voor hij het loodje legde in de slag bij Trafalgar, “There’s nothing in the fucking road!” en als we wél verwaaid komen te liggen, kunnen we, naar schatting, minstens zes maanden uit het vlak eten, zonder honger te hoeven lijden.’
Ik zeg er natuurlijk niet bij dat dat “oppertje”, zodra we de Kieler Fjorde uit zijn, nog uur of wat schuin tegen de wind in hakken weg is, want men moet om desertie te voorkomen, de bemanning nooit en te nimmer onnodig demoraliseren.
Wanneer mijn moppie eindelijk met haar inkopen aanboord is gestapt en alles netjes zeevast is weggeborgen, kan ik eindelijk roepen: ‘Voor en achter!’
11:20 Vertrek Holtenau.
De wind is vlagerig, dus zetten we niet de volle genua.
Evenzogoed lopen we bijna zes kts.
Ze zijn bezig met de Duitse Sneekweek, ofwel de Kieler Woche.
Er wordt, door allerlei klassen, druk wedstrijd gezeild, terwijl de charters - waaronder de nodige Hollanders - er met dagjesvolk tussendoor scharrelen op de motor.
De Bremer Kogge is, zo te zien aan de reclame vlaggen, afgehuurd door een of andere firma die haar personeel/klanten wil verwennen.
Nu zal dat verwennen wel meevallen en mag de bemanning blij zijn als de levende lading niet aan het kotsen slaat, want die kogge maakt, zo zonder zeil, af en toe halen, niet mooi meer.
Wij hebben, hoewel we lekker schuin hangen nog niet veel last van het zeetje maar dat zal, wanneer we buitenkomen, wel anders worden.
Buiten het fjord zeilen we hoog aan de wind, op een NNW koersje over de Stoller Grund richting Schleimunde.
Er staat iets van 7 bft. en Zeebeest heeft er duidelijk plezier in.
Zo, met gereefde genua en een puntje grootzeil, loopt ze nog aardig door en ketst ze het zeetje net zo hard terug als het aankomt.
Naarmate we dichter onder de kust komen wordt het zeetje wat makkelijker.
We naderen Schleimünde en starten de plof want de ingang is veel te nauw om te laveren.
‘Pak jij het wiel moppie? Dan gooi ik de automaat eraf.’
Wanneer de zeilen zijn weggerold en we de neus tussen de piertjes steken, blijkt dat er een beste poep stroom naar buiten staat.
Geen wonder, het kronkelende fjord is drieëntwintig mijl lang en moet een vrij groot gebied afwateren.
Hier, net binnen de piertjes aan SB, ligt ook een jachthaventje maar dat heeft, vooral aan de westkant, wat ondiepe plekken dus hier ga ik liever niet liggen.
‘Zeg Martje, wou jij nog door naar Kappeln, dat is nog meer dan een uur varen, of gooien we achter Maasholm de spijker erin en houden het voor gezien?’
‘Vandaag heb ik niets meer nodig dus laten we maar ankeren. Maar morgen moet ik wel even de wal op voor een paar dingetjes.’
‘Goed schat, maar let wel op dat we niet ál te ver over ons merk komen te liggen?’
De twee mijl naar het ankerstekkie leggen we, zo met de stroom tegen, in iets meer dan een half uur af.
In het journaal schrijf ik; 15:35 Komen ten anker achter Maasholm, in 2.10m water, steken 15m ketting. Hadden veel wind, een ruw zeetje en de nodige regenbuien, kortom, het is zomer.
Terwijl ik het ankerlicht en de ankerbal in orde maak,
staat Marjanne al kaas en worst te snijden.
‘Trek jij een wijntje open?’
Intussen begint de lucht te breken en komt er een lekker warm zonnetje door.
Meteen zegt Marjanne: ‘Maak jij de kuipbanken even droog, dan pak ik de kussens.
Even later zitten we met “een hapje en een drankje” in het zonnetje, te genieten van het uitzicht.
Do. 25-06-,15. Bew. Droog. Weinig wind.
‘Hiep, hiep, HOERA voor Marjanne! Ik weet niet hoe je het doet maar je bent, zo te zien, alwéér een jaar jonger!’
Ik sta met een dienblad met een broodje kaas, een gekookt eitje en een mok koffie voor Marjanne ’s kooi.
Ze wrijft haar ogen uit en kijkt verbaasd naar het blad, waar zelfs een keurig gevouwen servetje op ligt.
Dan dringt het tot haar door en begint ze te lachen: ‘Je hebt er deze keer wél aan gedacht.’
‘Oké, het kán zijn dat ik het wel eens één enkel jaartje heb overgeslagen maar dat heeft niets met vergeten te maken, maar meer met je niet al te erg willen verwennen.’
‘Ja ja, jochie, je smoesje is goed maar je praatje deugt niet. Toch zal ik je het vergeven... als je er ook nog een glas appelsientje bij doet. Maar eerst een kusje.’
Een cadeautje heb ik - door de jaren wijzer geworden - niet voor mijn Marjanneke.
O nee, dat mag ze hélemáál zelf kopen.
Dat scheelt mij een hoop gezoek en haar een keer ruilen, dus een win, win, situatie.
08:55. We gaan anker op, stomen langzaam richting Kappeln en houden Zeebeest daar gaande tot om exact 09:45 de brug draait.
Een paar honderd meter voorbij de brug, nog voor de jachthaven, meren we af aan de kaai.
Op de kade ontdek ik een zoetwaterkraan, dus rol ik de slang uit en begin water te laden.
We liggen hier blijkbaar in het “antiek hoekje”, want er staat daar een stel wagons die regelrecht uit het Vikingstijdperk stammen.
Ik kijk even in de kaart op mijn laptop en zie, wanneer ik uitzoom, dat het hier om een “Museumeissenbahn” gaat, die kilometers ver het binnenland ingaat.
‘Goh schat dat is misschien leuk om ook eens een keer te beleven, maar niet in zo’n veewagon, dat is zó negentienveertig vijfenveertig.’
Marjanne, die niet zo gek is op zwarte humor, kijkt me aan met een blik van “moet dat nou?”.
Marjanne wil de stad in, want Zeebeest heeft blijkbaar nog teveel uitwatering en nu is ze bang dat we, zonder een verdere inname van ballast, zullen kapzeisen.
Ze staat al klaar met haar rugzak en vraagt: ‘Weet jij nog waar hier dat supermarkt je was?’
‘Nee, eigenlijk niet, maar als jij nu alvast een klein houtskoolvuurtje maakt daar op de kade, dan vang ik een inboorling en leg hem/haar met de voeten in het vuur, tot hij/zij bekent waar de plaatselijke grootgrutter zich schuilhoudt, nou?’
Ik krijg weer de allesvernietigende blik waar op vrouwen - vooral de mijne - patent schijnen te hebben.
Lenig klimt ze de kade op om een vrouw, die net uit haar auto stapt , aan te spreken.
Aan de gebaren te zien, moet ze niet de stad in maar de brug over.
Ze komt weer bij Zeebeest staan en zegt: ‘Het is wel een eindje lopen maar er is daar een nieuwe, grote, supermarkt die echt alles heeft.’
‘Alles? Nou schat, neem dan wat voor mij mee uit de diepvries.’
‘Uit de diepvries, wat dan?’
Een portie stijf bevroren geduld voor mannen die, altijd maar weer, moeten wachten op hun koopzieke vrouwen.’
Albert