De achtste pet.
Ik kwam aan op een andere planeet. Een planeet waar alles gigantisch groot en zwaar is en waar op het eerste oog geen sprake is van menselijke activiteit.
Op de noordelijke wal van de haven lagen enorme ronde taartdozen, als stoffige hondedrollen netjes gedrapeerd door een leger vraatzuchtige gigawolven.
Daar tegenover, op de zuidelijke wal, was een cohort stalen spinnen en mieren driftig aan het slepen met vele duizenden metalen dozen die werden aan- en afgevoerd met kolossale ruimteschepen.
Ik voelde mij nietig op deze planeet. Met mijn sleep/duwboot was ik aangekomen in, zoals schippers ‘m noemen, de achtste pet. De achtste Petroleumhaven op de Maasvlakte dus, met aan de ene kant de olieopslag en aan de andere kant de grote containerterminal.
Mijn boot en ik werden door niemand opgemerkt. Te klein. Te onbeduidend.
Ik legde aan bij de calamiteitensteiger, pal naast een van die grote taartdozen die gevuld bleek met honderdduizend ton nafta. Hier zou de heiploeg aan boord komen.
Een klein jaar eerder had een korte venijnige storm een mammoettanker losgerukt van zijn trossen, waarna de stuurloze kolos dwars door een aanlegsteiger ramde. Die steiger was geconstrueerd als losplek voor dit soort grote schepen, dus zwaar en sterk, maar kansloos tegen zo’n aanval.
Ik was met mijn boot ingehuurd om te assisteren bij het maken van een nieuwe steiger. Ook deze steiger zou er eentje worden met bovenmenselijke maten.
Er moesten 126 buispalen worden geheid, elk 44 meter lang, 220 cm diameter, wanddikte 40 mm. Gewicht per paal zo’n 90 ton.
Voor het heiwerk was er een buitenmaat rupskraan met een makelaar (zo heet dat rechtopstaande ding) van 60 meter. Aan die makelaar hing de hydraulische heihamer die werd aangedreven door twee powerpacks van elk 1000 kW. Dus alleen voor het heiblok was er al ruim 2500 pk beschikbaar.
De kraan stond op een gehuurd ponton, een zwart vierkant voetbalveld, diep en zwaar geballast voor de nodige stabiliteit.
Het ponton lag verankerd aan 6 ankers van elk 6,5 ton waaraan 45mm staaldraad zat dat naar twee grote ankerlieren liep.
Elke ankerlier had drie trommels waar 600 meter staaldraad op paste. Aan elke ankerlier was een V-12 diesel gebouwd die de hydraulische kracht leverde aan de trommels en de luchtdruk voor de vangen (rembanden).
Het gehuurde ponton zag er piekfijn uit. Het was net teruggekomen van een langdurige klus in Rusland, waarna het helemaal was opgeknapt; ook de lieren hadden een revisie ondergaan.
Zo lag het hele spul midden in de achtste pet op een waterdiepte van 25 meter.
Verderop lagen twee pontons met bergjes heipalen, of moet ik zeggen: heipijpen?
De eerste dag van zo’n grote klus is altijd wat chaotisch. Er moet veel geregeld worden, opstellingen moeten worden bedacht of veranderd, dingen moeten gesteld worden, andere dingen blijken niet te werken of te ontbreken.
De ploeg kwam laat op de steiger waar ik ze op moest pikken. De mannen hadden zich om 7 uur gemeld aan de toegangspoort bij de olieopslag waar ze eerst een uitgebreide veiligheidsprocedure moesten doorlopen.
Vooraf waren ze al aangemeld met alle persoonsgegevens, maar ter plekke werden ze stuk voor stuk pijnlijk nauwkeurig gecontroleerd, zowel de persoonsgegevens als hun bagage. Daarna moesten ze een veiligheidsvideo van een half uur bekijken met aansluitend een soort examen over die video en het ondertekenen van een ingewikkeld en streng contract.
Hoe anders was het met mij gegaan: ik was gewoon die haven binnengevaren, legde aan bij de steiger en had even een wandelingetje gemaakt langs de olieopslagtanks. Niks controle, niks aanmelding, niks veiligheidsvideo. Ik zwaaide vrolijk naar de regelmatig passerende havendienst- en politieboten, die gewoon teruggroetten.
Over de verplichte vonkenvangers op de uitlaat werd niets gezegd. Mijn boot had er geen, evenmin als de ankerliermotoren en de powerpacks.
Om het ponton goed neer te leggen, met ruimte om het te kunnen verplaatsen over het hele werkgebied, werden de ankers stuk voor stuk met een multicat opgepakt en ver weg weer neergelaten waarna de ankerlieren de zaak strak draaiden. Het was een zware klus waarbij de ankerdraden met de hand langs geleideblokken werd gelegd, stugge ankerdraden van 10 kilo per meter.
Aan het einde van de werkdag hadden we nog net tijd om een van de pontons met de voorraad pijpen langszij te halen.
De volgende ochtend konden de mannen veel vroeger aan het werk, de hele veiligheidskermis hadden ze al doorlopen.
De eerste pijp werd aangepikt en in positie gebracht.
Ik lag langszij het heiponton en deed een klusje in mijn machinekamer.
Plotseling klonk een krakende slag, alsof een reus met een voorhamer op mijn boot ramde. Van schrik sprong ik op, stootte net niet m’n harses. In twee sprongen stond ik buiten aan dek waar ik de tweede klap hoorde.
Ze waren aan het heien, oorverdovende klappen op die stalen pijp. Overal kwamen dode haringen naar boven, kapotgedreund door het geweld van 2500 pk op het heiblok.
Die dag werden er twee palen ingeheid. De wind begon aan te trekken, er stond al een stijve bries. De voorspelling voor de volgende dag was noordwest 9 en dat leek ons geen prettig vooruitzicht met zo’n heimachine van 60 meter hoog, praktisch op zee. Het hijsen en stellen van de lange heipalen zou ook lastig worden.
Voor de zekerheid werd de kraan stevig verankerd. De hijsdraden werden als een soort verstaging strakgezet aan de hoekbolders van het ponton.
De derde ochtend floot de wind door de draden. Ik had een onrustige nacht gehad, zo langszij het ponton. De mannen stonden weer klaar op de steiger, met gespannen gezichten.
Na de rituele ochtendkoffie in de schaftkeet viel mijn oog op een van de ankerlieren, ik zag een trommel draaien. Shit, de vang houdt ‘m niet!
De draden aan lij hingen slap, we waren dus al een stukkie van onze plek afgewaaid. Ook de andere twee trommels aan loef slipten door. Dat was niet best, de heftigste wind moest nog komen!
De liermotoren werden gestart, maar die trokken het niet, de koppelingen slipten.
Terwijl de heibaas naar het hoofdkantoor belde voor hulp, startte ik mijn motor, zette de duwsteven aan lij tegen het ponton en ging met de volle 600 toeren van mijn ouwe Deutz douwen. In deze omstandigheden was mijn boot ongelofelijk sterk, met 300 toeren op een vierblads schroef van 1,75 meter in een straalbuis, stilliggend douwend tegen een dood paard. Het schroefwater kolkte wild.
De lieren hielden het nu wel. Na bijna twee uren douwen kwamen er twee multicats. De ene (volgens Piet, de schipper, met 2x 850 pk aan Schottels) koppelde tegenover mij aan de loefzijde van het ponton, terwijl de andere zo snel mogelijk de zes ankers lichtte en op het ponton legde.
Snel zette ik twee lange sleeptrossen.
Het was de bedoeling dat we met het hele spul naar de Werkhaven zouden gaan, op Rotterdam-zuid, voor reparatie van de lieren.
Ik ging ervan uit dat de sterke multicat de stuwkracht zou leveren, terwijl ik voorspan zou geven. Zo draaiden we door het Breediep de Nieuwe Waterweg op richting stad, tegen het ebje in.
Het schoot voor geen meter op. Niet zo raar, met zo’n diepliggend loeizwaar vierkant ponton. De GPS gaf 0,2 km/uur.
Omdat ik de voorspan/stuurboot zou zijn, sleepte ik op kruistros midden voor de kop. Mijn schroefwater vormde een bult tegen het ponton.
Heel langzaam liep onze snelheid op, we zaten tegen de kentering. 1 km/uur, 2 km/uur... De snelheid door het water was 4 km/uur.
We naderden de Werkhaven. Deze haven heeft een heel smalle toegang met aan weerszijden stortsteen. We hadden ondertussen de vloed op de kont en liepen 10 km/uur.
Het zou lastig worden, ook al door de storm. Er was maar 1 mogelijkheid om binnen te komen: kop-voor vlak langs de stenen. Ik zou de kop van het ponton erin rukken, de multicat moest zich maar redden met de kont. Keren en tegenstrooms naar binnen gaan was geen optie, want wij zouden niet tegen de vloedstroom en storm in kunnen komen.
Ik meldde onze plannen bij de verkeerspost, hoe wij naar binnen zouden gaan. De verkeerspost zei dat alles vrij was, dat er geen melding uit de haven was.
Op het moment dat ik de draai inzette, zo’n 100 meter beneden de haven (de multicat had op mijn verzoek de snelheid er uit getrokken en ik had m’n trossen ingekort), zie ik opeens de kop van een schip uit de havenmond komen. Gvd, wie is dat? Wat doet-ie, waar gaattie heen? Ik riep de post, maar die wist het ook niet, dat schip had zich niet gemeld en had geen AIS. Ik riep het schip op, op het blokkanaal en op 10, maar kreeg geen antwoord. Gvd, gvd, gvd dat gaat niet goed. Het schip sloeg achteruit alsof het geschrokken was van ons en bleef stilliggen, wat het slechtste idee van de week was want samen zouden we er echt niet in passen en wij konden niet meer stoppen. Ik vermoedde dat het een oostblokker was (omdat hij zich niet had gemeld) en vloekte tegelijk over twee marifoons in het duits en engels dat hij gvd moest opsodemieteren en gvd SNEL!
Dat werkte. Het containerschip stoof naar buiten met een fontein schroefwater, zijn kont een meter langs mijn kop. Met hangen en wurgen kon ik de kop van het ponton net vrijhouden van de keien aan de bakboordszijde, de multicat achter mij braakte zwarte wolken.
Het zweet klotste door m’n schoenen toen we de zaak netjes afmeerden.
Ik liep naar Piet (die ik tot dan alleen over de marifoon gesproken had) op de multicat, bedankte hem en zei dat ik blij was dat hij zo’n sterke boot heeft met die 2x850 pk.
Huh, 2x850? zei hij. Nee joh, ik heb twee dafjes van 125 pk!
Wim.
Als je goed kijkt zie je de heibaas staan in z'n oranje jas
De taartdozen op de achtergrond
Door een spotter gezien voor Hoek van Holland