Deze week zou de strontweek zijn geweest, met de Strontrace, de Beurtrace en de Visserijdagen vanuit Workum.
In 1978 deed ik voor het eerst mee met de visserijdagen, een hele belevenis waaruit dit lange verhaal ontstaan is.
De wonderbaarlijke visvangst
We stopten de botter af in de havenkom van Workum en we gingen er direct op uit om viskisten te lenen. De bun puilde uit.
Ik was net 22 en zo dun dat ik kon dansen in een TL-buis.
Verder was ik schipper op een lekke gammele botter, had nog nooit visnetten van dichtbij gezien (behalve dan in een bistro met druipkaarsen) en deed mee aan de Visserijdagen in Workum. Eigenlijk zou iemand anders schipperen maar die was ziek geworden.
De bedoeling was dat we maandagmiddag zouden uitvaren en zaterdagmorgen terugkeren zonder gebruik van de motor. De gevangen vis zou geveild worden op woensdag- en zaterdagmiddag.
We huurden van de organisatie 4 perkjes van elk 75 meter staand want (dat zijn fijne, kwetsbare netten die worden neergezet op de bodem, bedoeld voor de vangst van bot en snoekbaars) en ik had zelf 500 meter hoekwant met toebehoren gemaakt voor de palingvangst. Hoe ik daarmee moest omgaan, daar had ik geen flauw benul van. Maar we zouden een bosje pubers van de visserijschool uit Den Oever aan boord krijgen, naar mijn idee wisten die er wel raad mee.
Dat was de tweede misvatting.
De eerste misvatting was dat de kapotte keerkoppeling geen probleem zou vormen omdat gedurende de visserijdagen motorgebruik ongewenst was.
Op maandagmiddag waren we klaar om te vertrekken, op naar onbekende rijke visgronden! Ik vroeg de visserpubers wat de beste plek zou zijn om de netten te schieten. Ze hadden geen flauw idee.
Al gauw bleek dat deze zoveelste-generatie visserlui-in-de-dop alleen maar gewend was aan het regime op de kotter van hun pa, wat inhield: volle kracht op de autopiloot naar de visgronden stomen, sleepnetten d’rin en volle kracht trekken, even later de netten ophalen en legen en dan weer verder trekken.
Het met de hand draperen van staande netjes op zoet water? Nee, dat kenden ze niet.
Op een vrij willekeurige plek hebben we de perkjes te water gelaten. Op de terugweg naar Workum zou ik het hoekwant schieten.
Dat hoekwant bestond uit een “boom”, dat is een stevige lijn van 500 meter, met daaraan om de twee meter een dwarslijntje met een flinke haak met aas.
Geheel volgens de papieren wijsheid uit Peter Dorleijns boek “Geen moed vist ook” had ik het hoekwant geaast en netjes in een zandbedje opgeschoten in de schietbak.
De bedoeling was om al zeilend een ankertje met joon uit te werpen, met daaraan het begin van het hoekwant. Dan zou de boom met de geaaste haken netjes en snel uitlopen, terwijl het andere anker met joon al vast zat aan het einde van de boom.
Het begon goed. Anker en joon gingen te water en de de boom liep als een razende uit. Tot ongeveer de twintigste haak. Die haak pikte vast aan een andere haak en in 1 seconde flipte het hele hoekwant als één kluwe in de plomp.
Er zat niks anders op dan het eind-anker plus joon er maar achteraan te flikkeren.
De volgende ochtend (dinsdag) stonden we vroeg op om voor het daglicht het hoekwant op te halen. Vangst: nul. Bijzonderheden: onontwarbaar en de hele boel ging zo de container in. Jammer van al dat touw, de 250 haakjes en de vele uren werk.
Toen zeilden we door naar de perkjes staande netten. Vangst: nul. Bijzonderheden: urenlang geklooi om ze te fatsoeneren.
Pas aan het einde van de middag konden we de netten weer terug in zee zetten.
Woensdagochtend, enkele uren voor de eerste visafslag, haalden we de netten weer boven water. Vol hoop, maar bepaald niet vol vis. De vangst bestond uit twee snoekbaarzen die ik direct in de bun stopte, zodat ze in leven zouden blijven.
Dat was de derde misvatting. Dat is te zeggen, waarschijnlijk zijn die snoekbaarzen wel in leven gebleven, maar ik heb ze nooit meer kunnen vinden. Ik wist in mijn onkunde niet dat er eerst een klaarzak (een soort leefnet) in de bun gehangen moet worden.
Kortom, onze aanvoer voor de eerste visafslag op woensdag bestond uit... Niets!
Alle andere deelnemers hadden al wel een mooi zooitje vis aangeleverd.
Na de afslag (en boodschappen doen) voeren we Workum weer uit. Er stond een stevige noordwester waarmee het Soal bezeild was, alleen voorbij de vuurtoren was ‘t krap-an.
We zeilden noordwaarts, richting Afsluitdijk. Ik hoopte daar wat beter te vangen.
Misvatting nummer vier was dat ik dacht veel dingen tegelijk te kunnen doen. Dat was wel nodig omdat de pubers aan het klieren waren.
Met dit soort wind en golven was de oude botter zo lek als een mandje, er moest hard gelensd worden. Dat hield concreet in dat de puts permanent bemand was. De hozer-van-dienst zat naast de zwaardbolder op z’n knieën op de deken (dat is de bovenkant van de bun, waar je op kunt lopen), schepte steeds een puts vol uit de hoosgoot en kiepte die achter zich leeg in de trog (het opstaande deel van de bun), elke 5 seconden weer een puts vol. Inclusief korte adempauzes wordt er zo 5000 liter per uur weggehoosd.
Maar de hoosploeg begon te muiten, klaagde over rugpijn en andere ongemakken.
Verder was er een kookploegje bezig om een vette voedzame stamppot te bereiden. Ook deze ploeg muitte, want het schillen der aardappels viel hen zwaar en er zat zand in de andijvie.
Door dit pubergekloot verwaarloosde ik de navigatie en dat had ik beter niet kunnen doen.
Opboksend tegen de hoge golven hoorde ik het lijzwaard krakend omhoog komen. Een paar seconden later liepen we met een schok vast, op hard zand aan lagerwal vlak voor Gaast.
Hier begon misvatting nummer 1 zich te wreken, Jeweetwel, dat we zouden kunnen varen met een kapotte keerkoppeling.
We streken de zeilen en lieten de grote dreg (60 kilo) vallen. Terwijl de hak en het roer vrolijk op het zand bonkten, haalden we de roeiboot langszij en lieten daar de kleine dreg (20 kilo) met een lange tros in zakken.
Omdat ik zelf aan boord wilde blijven, liet ik drie pubers het dregje wegbrengen, roeiend tegen de hoge golven in. Dat viel hen erg zwaar, zoiets hadden ze nog nooit gedaan, dat hoefde nooit bij pa op z’n kotter. Pas na een dik half uur (en enkele mislukte pogingen) zat het dregje 100 meter aan loef in de grond.
Daarna trokken we met de hele bemanning op het voordek de botter los, centimeter voor centimeter bonkend over het zand naar het dregje. Snel brachten we de grote dreg weer uit en toen lagen we eindelijk veilig met de brekers 50 meter achter ons.
Eerst eten!
Het was donker geworden en we waren moe. Ik had geen zin meer om verder te varen, dus besloten we om de netten vanuit het roeibootje vlak achter de botter te schieten, op de ondiepte waar we net van af waren gekomen. Achter een zandbankje met daarop een voet water vonden we een geultje van een meter diep, net genoeg voor ons staand want.
De volgende ochtend (donderdag) bleek die laatste beslissing absoluut geen misvatting.
De netten waren door de golven tot een soort worsten in elkaar gedraaid, maar wel worsten die afgeladen waren met snoekbaars, bot, rode baars en blei.
Het was niet normaal hoeveel vissen zich hadden vastgezwommen.
Alle vissen werden vlot gestript (van de ingewanden ontdaan) en met scherfijs in viskisten gelegd. De pubers waren hier heel goed in, ze stripten in een waanzinnig tempo.
Waar ze ook goed in waren: de ondermaatse snoekbaarzen en botjes, die niet aangeland mogen worden, werden gefileerd en in roomboter gebakken. Niet normaal, zo lekker! De pubers stegen aanmerkelijk in mijn achting.
We hadden vele uren werk om de netten te overhalen (ontwarren en schoonmaken), want het was een bende. Maar ‘s middags schoten we ze weer op dezelfde plek, met hetzelfde fantastische resultaat op vrijdagochtend.
En de nacht van vrijdag op zaterdag weer.
Ondertussen had vrijdagavond misvatting nummer vijf zich voorgedaan. Ik was er van uitgegaan dat een puber niet zomaar een touwtje losmaakt.
Met dat touwtje lag ons roeibootje wild stuiterend vast aan de botterkont. Met enige vertraging kwam de betrokken puber melden dat het bootje was losgeraakt en dat hij er niks aan kon doen en dat het per ongeluk was gebeurd en dat hij nog geprobeerd had om het touwtje weer te pakken.
Het bootje bleek er in een adembenemend tempo vandoor te zijn gegaan, over de ondiepte heen en onbereikbaar voor ons. Ik peilde zo nauwkeurig mogelijk hoe de wind stond, dat was zo ongeveer naar de vuurtoren van Workum.
Om de netten te kunnen ophalen hadden we echt een bootje nodig.
Zaterdagochtend gingen we ruim voor de dageraad ankerop om het bootje te gaan zoeken of desnoods er eentje te lenen. Bij het eerste daglicht zeilden we het Soal in, maar hadden geen spoor van ons bootje gezien.
Een Stavers jolletje, ook een visserijdagen-deelnemer, zeilde naar buiten. We groetten elkaar hartelijk. Ik keek hem na over mijn schouder en zag.....òns bootje aan zijn kont!!! Ik gaf een brul, keerde de botter en ruilde even later ons bootje tegen een volle fles Weduwe. Ze hadden hem kort daarvoor gevonden op de keien bij de vuurtoren. We scheurden terug naar Gaast, haalden onze netten op en scheurden met kluiver en aap weer naar Workum, net op tijd voor de afslag.
Zaterdagmorgen moesten we om uiterlijk 11 uur onze vis aanlanden in Workum voor de afslag. Om vijf voor 11 knoopten we vast en terwijl we de eerste viskisten alvast aan land brachten ging ik snel andere viskisten lenen.
De bemanningen van de andere deelnemers hadden natuurlijk onderling al bepaald wie de beste vangst had. Toen ze zagen wat wij aan land brachten, vielen ze van verbazing bijna om. Iemand opperde zelfs dat ik stiekem vis had gekocht bij een beroepsvisser.
Tijdens de afslag werd goed betaald voor snoekbaars, gemiddeld fl 7,50 per pond. Maar toen onze enorme partij als laatste werd werd aangeboden, wilde geen enkele opkoper zóveel in een keer afnemen. Uiteindelijk werd er iets meer dan een gulden per pond betaald, wat uiteindelijk toch ruim voldoende was om ons de hoogste besomming op te leveren.
Ik kreeg de zilveren brijlepel met inscriptie en de titel “Beste visser onder zeil 1978”.
Toch niet gek voor iemand die nog nooit een net in z’n handen had gehad.
Wim.
Nachrift 1: ik heb ook wel veel lol gehad met die pubers, en verrassende momenten.
Zo vroeg ik aan een pukkelig figuur om recht op de toren van Hindeloopen af te sturen. Hij bakte er helemaal niks van, we gingen alle kanten op behalve de goede. In een ingeving haalde ik het visserskompas uit het vooronder, zette het bij zijn voeten neer en vroeg hem om zoveel graden te sturen.
Geconcentreerd naar beneden kijkend stuurde hij de botter messcherp op Hindeloopen af.
Een andere, beetje mollige jongen had de eerste avond zoveel gezopen dat hij in het vooronder over z’n nek ging. Na de dweilpauze gaf ik de korte maar heldere regel: “Wie dronken is slaapt buiten”.
De volgende nacht lagen er twee jongens in de fok op het voordek, recht boven mijn hoofd. De ene jongen jammerde: “Ik zal het tegen mijn ouders zeggen dat we buiten moeten slapen!”. Na een korte stilte zei de andere: “Dat sal ik maar niet doen, want dan kennik elluk weekend buite slape!”.
Nachrift 2: in die tijd werd de gevangen vis per schip in 1 kavel verkocht, waardoor het alleen interessant was voor handelaren.
De laatste jaren gaat de verkoop in kleine porties zodat ook particulieren een fatsoenlijk maaltje kunnen aanschaffen.
Een volle bun
Netten overhalen
Netten schieten