Er zijn van die dagen dat niet alles gaat zoals het bedoeld was.
In Wartena lag een ponton met een nieuwgebouwde scheepssectie erop, een dekhuis voor een coaster. Het was de bedoeling dat ik met mijn sleepboot, samen met een andere grote duwboot, dat spul naar een uithoek van Nederland zou brengen.
Het was voor mij de eerste keer dat ik over het splinternieuwe Langdiel-aquaduct ging, bij Hempens ten zuidoosten van Leeuwarden.
De maximale diepgang tussen het Van Harinxmakanaal en Wartena, over dat aquaduct, was 1,90 meter dus daar zou ik met mijn 2,20 meter diepgang prima doorheen kunnen (omdat ik niet op een voet kijk), maar de andere duwboot stak 2,60 meter. Dat werd voor hem iets te gortig.
Voor dat stukje kwam er een sleepvlet met een DAF, die volgens zeggen heel sterk was.
Ik wilde achter het ponton koppelen om de zaak goed in bedwang te kunnen houden, maar dan zou ik wel tegen die scheepssectie aan zitten te kijken, als een plaat voor de kop. De sleepvlet zou dan de voorboot en stuurboot zijn, en tevens mijn ogen en oren.
De schipper van de vlet zag dat niet zitten, hij had te weinig ervaring om de verantwoordelijkheid te durven dragen. Dus koppelde hij er achter en ging ik op korte kruistros slepen.
Het ging keurig, door het Langdeel, een kronkelig slootje met haakse bochten.
De wind was wel lastig, er stond zuidwest 7, maar ondanks de enorme windvang van de scheepssectie op het ponton konden we samen de zaak mooi in bedwang houden.
Zo scharrelden we over het aquaduct. Even tikte mijn hak tegen iets hards. Nog een paar honderd meter, en we zouden de vlijmscherpe bocht naar stuurboord kunnen draaien, het Van Harinxmakanaal op, waar de grote duwboot al klaar lag.
Het ging nu recht voor de wind. Ik hield mijn sleeptrossen slap en vroeg aan de vlet om de gang er uit te halen.
Er gebeurde weinig, we bleven 10 km/uur lopen. Ik vroeg aan de vlet om harder achteruit te slaan. Hij antwoordde dat hij al op vol vermogen achteruit draaide. Er klonk een lichte paniek in de stem van de schipper.
De snelheid liep op naar 11 km/uur. Vlak voor mij was die heel erg scherpe bocht, waar de duwboot klaarlag en waar de boot van Provinciale Waterstaat ook lag om toezicht te houden.
Ik zou de scherpe bocht wel willen afsteken, maar het gebaggerde geultje was maar heel smal en de kleine boeitjes lagen vlak bij elkaar. Ik wilde geen boeiketting in m’n schroef, dus een afsteekje konden we vergeten.
Bijna aan het einde van het geultje liet ik mijn boot alvast dwars vallen en zodra het laatste scheidingstonnetje bij mijn kop zat, gaf ik veel gas om het veel te snel lopende ponton om te trekken. De 50 mm sleeptros kwam strak te staan langs de scheepssectie en SNEP! werd moeiteloos doorgesneden door de scherpe stalen hoek ervan. Mijn boot schoot naar voren. Drie seconden later kwam de andere sleeptros met een schok strak en wederom SNEP! ging die ook doormidden.
Machteloos keek ik toe hoe het ponton aan de overkant van het kanaal in de houten walbeschoeiing liep. De gording werd versplinterd.
Vanaf de PW-boot werd ik direct opgeroepen: “Dat is niet zo mooi, hè, u bent aansprakelijk, we zullen rapport moeten opmaken!”.
Ik antwoordde droog: “Dat denk ik niet, want tijdens de schadevaring was het spul niet onder mijn commando, ik had geen sleepverbinding meer”.
PW: “Ehhhh, jaaah, eeehhhh, neeeeh, dat is misschien wel zo, ehhh”. Daarna bleef het stil op de VHF.
Het ponton lag nu mooi rustig tegen de kapotte damwand, ideaal om op ons gemak de sleep samen te stellen voor de lange strek.
Mijn matroos haalde de restanten van de gebroken sleeptrossen binnenboord terwijl ik de boot keerde.
Correctie: terwijl ik de boot wilde keren.
Ik zette het roer dwars en schakelde de keerkoppeling in z’n vooruit. Er gebeurde niets. Nou was dit normaal, want deze keerkoppeling had een ingebouwde inschakelvertraging van 10 seconden.
Die 10 seconden konden soms verdomd lang duren, zeker als het spul hard aan het wegwaaien was, maar nu duurden ze wel heel erg lang. Twintig seconden: nog niks. Dertig seconden: de damwand kwam nu toch wel erg dichtbij.
Ik dook de machinekamer in en schakelde de keerkoppeling met de hand vooruit en achteruit. De achteruit deed het perfect, maar de vooruit bleef dood. Tergend langzaam draaide de schroefas een beetje rond.
Weer in de stuurhut riep ik de andere duwboot op: “Sorry jongens, mijn keerkoppeling heeft ‘t begeven, ik heb geen vooruit meer”.
We spraken af dat het transport verder zou gaan met, voorlopig, het sleepvletje eraan vast en dat ik mijn eigen problemen zou oplossen.
Met veel toeren van m’n motor draaide de schroef net genoeg mee om heel zachtjes vooruit te komen. Zo scharrelde ik naar de Fonejachtbrug, waar ik bij het slibdepot wilde vastknopen. Op het kanaal had ik ruime wind, dus dat liep nog aardig door.
Ik maakte me al een beetje zorgen over de laatste 100 meter omdat we daar tegen de wind in zouden moeten varen. Ik nam de bocht naar het PM-kanaal zo krap mogelijk om hoogte te houden en stuurde naar de hogerwal bij het slibdepot. Met de volle 600 toeren van de motor kwam ik 10 meter uit de wal stil te liggen, de tegenwind was even sterk als de voortstuwing. Een geladen schip voer vlak achter mij langs, door de zuiging werd ik naar hem toe getrokken. Ik zag mij al aan lagerwal raken, wat me helemaal niet blij maakte.
Mijn boot werd een beetje meegetrokken met het schip, net genoeg om naar stuurboord weg te kunnen draaien richting hogerwal. De matroos wierp een eind van een tros op de wal en nam een doodssprong vanaf de hoge kop van de boot.
Oefff, we legden veilig vast. Koffie en een neut.
Wim.
Naschrift:
De volgende dag heeft een sleepbootje mijn boot naar huis geduwd, waarna ik de keerkoppeling gereviseerd heb. Alle koppelingsplaten en tussenflenzen bleken gebroken. Nog een kadootje van de vorige eigenaar.