Joop66 schreef :
1 Ding wat ik nog ns wil weten: Bij de meeste boten met een hefkiel achtige constructie, is de kiel niet geborgd. Dus: op zn kop lazert hij naar beneden. Maar dat zie ik niet vaak terug in de stabiliteitscurves.
En: Worden die curves nu berekend? Of echt gemeten?
Als je stabiliteit goed wilt doen reken je een hele rits aan scenario's door en voor de diverse aspecten van het ontwerp werk je met de worst case scenario voor dat specifieke aspect.
Zo heb je bijvoorbeeld inderdaad de hefkiel, je rekent de stabiliteit uit met de kiel naar beneden om zodanig het maximale richtende moment te vinden zodat je de belastingen op de tuigage kunt uitrekenen. Maar voor stabiliteitsgedrag in open water is de kiel omhoog juist weer ongunstiger en moet je daar mee werken.
Naast de hefkiel heb je natuurlijk ook nog diverse beladingscondities en status van de boot zelf. Neem bijvoorbeeld de vloeistof niveaus in de tank en de bevoorading. We werken altijd met een "arrival", "mid-voyage" en "departure" conditie. Bij aankomst in de haven gaan we er vanuit dat de brandstof tank bijvoorbeeld maar 10% vulling heeft. Dat geeft minimaal gewicht op die plek, maar wel een maximaal vrijvloeistof oppervlak (klotsende vloeistof verminderd de stabiliteit aanzienlijk). De departure conditie word berekend met 98% vulling van de brandstof tank, dat geeft een combinatie van maximaal gewicht en de aanwezigheid van een vrij vloeistof oppervlak. De voorraden worden in dit scenario beschouwd als 100% bij vertrek en volledig leeg bij aankomst. De gewichten van personen worden op de minst gunstige plek gezet. Voor de slechtste stabiliteit van een zeiljacht is dat staand op het kajuitdak, voor het hoogste richtende moment tijdens het zeilen (berekenen tuigage) is dat zittend met de beentjes over de rand. Daar is dus een hele rits met combinaties mogelijk welke allemaal doorgerekend moeten worden.
Dan heb je nog de status van de boot. Alles is leuk en aardig tot de boot lek raakt. Je moet dus ook alle scenarios nog eens doorekenen met een boot waar een laag water in rond klotst. Heb je een boot met waterdichte schotten dan reken je alle scenario's nog eens door met 1 van de compartimenten volledig volgelopen. Heb je een boot over 24m lang of eentje die aan klasse moet voldoen dan reken je met een scheur over 15% van de scheepslengte. Dat gaat dus altijd minimaal over twwe compartimenten, maar in sommige gevalen dus zelfs over drie of meer. Dan ga je dus ook alle intact scenario's nog eens doorrekenen met twee of meer aangrenzende comparitiment volledig vol gelopen.
Kortom, het is een enorme klus om alleen all de scenario's op te zetten waar je mee gaat rekenen. Gelukkig rekend de computer het allemaal uit tegenwoordig en per scenario duurt dat maar enkele minuten. Maar het is een enorm boekhoud karwei om alle variabelen juist in te voeren per scenario.
Zo heb ik vorige maand bijvoorbeeld een stabilteitsboek gemaakt voor een 25m boot welke in het noordpool gebied moet gaan werken. Daarbij moet aan de Polar Code van de IMO voldaan worden dus de boot moet aan triple adjacent compartment flooding voldoen en er zijn alleen al 16 verschillende beladingsscenario's voor die boot. Met enkele flooding, dual flooding en triple flooding word het stabiliteitsboek zomaar 900 pagina's lang. En dat zijn dan alleen maar samenvattingen van alle unput data en de numerieke uitkomsten. Voor een vrachtschip van enige lengte praat je zomaar over enkele duizenden pagina's voor de stabiliteitsboeken.
Terug naar je begin vraag over de curve met de kiel omhoog of omlaag: waarschijnlijk is alles wat je vind in brochures de meest gunstige situatie. Maar de werven (ontwerpers) zijn verplicht om veel meer situaties door te rekenen en in de ongunstigste situatie moeten diverse parameters nog aan bepaalde criteria voldoen. Bijvoorbeeld minimale vrijboord hoogte in een lek conditie, een minimale GM (afstand tussen zwaartepunt en metacenter hoogte), bepaalde ratio tussen postieve en negatieve stabiliteit, minimale volloophoeken en ga zo maar door.
Het grafiekje wat we hier allemaal wel kennen zegt opzich nog maar weinig over de stabiliteit zelf en is meestal de meest gunstige situatie. Zet je bijvoorbeeld een rolfok en/of een rolgrootzeil op je boot dan kan de AVS (doorkenterhoek) zomaar met 5 tot 8 graden afnemen. De gemiddelde vertrekkersboot heeft waarschijnlijk een AVS welke 10 tot wel 15 graden kleiner is als wat de ontwerpers publiceren voor de boot vanwege alle zooi die aanboord gesleept word.
Dan het tweede deel van je vraag. De curves worden berekend en daarne gecontrolleerd doormiddel van een stabiliteitsproef. Bij deze proef worden er gewichten aan dek gezet welke als ze allemaal aan een kant staan ongeveer 2 graden helling veroorzaken. Deze proef vind idealiter plaats met een lege boot, lege tanks geen zeilen op de mast etc. en er mag absoluut geen wind of golf slag zijn. De gewichten worden op een van te voren berekende plaats gezet waarbij de boot rechtop ligt. Dan worden er op diverse vrijboord metingen verricht zodat op basis van het lijnenplan berekend kan worden hoe zwaar de boot is en waar het gewichtszwaartepunt in de dwars- en langsscheepse richting ligt. Om de hoogte van het gewichtszwaartepunt te kunnen bepalen worden de gewichten aan dek 1 voor 1 verplaatst. Als het even kan gebruikt men 4 gewichten of 4 groepen met gewichten. In de rechtop positie staan er twee aan bb en twee aan sb. De eerste verplaatsing is dan 1 van de twee gewichten van een kant naar de andere kant te brengen. De verplaatste afstand word gemeten en geregistreerd en de helling word afgelezen door middel van een gedempte pendulum. Idealiter eentje op het voordek en eentje op het achterdek die onafhankelijk van elkaar afgelezen worden. De tweede verplaatsing gaat het andere gewicht ook naar de andere kant en dan zit je zo om en nabij die 2 graden helling. Dan in twee verplaatsingen ga je weer terug naar de center positie en dan doe je precies hetzelfde aan de andere kant. Je hebt dus in totaal 8 verplaatsingen welke allemaal ongeveer 1 graad hellingsverschil hebben veroorzaakt. Met die verplaatsingen kun je de afstand tussen het gewichtszwaartepunt en de metacenter hoogte berekenen. Omdat je acht verplaatsingen met 2 verschillende pendulums hebt kun je het 16 keer berekenen en je zou telkens op hetzelfde getal uit moeten komen. Omdat het echter een praktijk meting betreft zitten er minimale verschillen in en men rekent dus met het gemiddelde van deze 16 waarnemingen. Omdat de metacenter hoogte bepaald word door de vorm van het waterlijn oppervlak (welke men van het lijnenplan kan berekenen aan de hand van de vrijboord metingen) kun je dus terug rekenen hoe hoog het gewichtszwaartepunt ligt.
Dan kom je dus aan alle gegevens van de boot maar dan met die 4 gewichten aan dek. Doormiddel van momentenstellingen kun je terug rekenen naar een lege boot en daarna naar de boot in diverse beladingscondities. Officieel hoort zo'n proef voor iedere boot gedaan te worden en weer herhaald als meer dan 1% van het leeggewicht van de boot veranderd is door opknappen, verbouwen of aanpassen. Op een boot van 4 ton hebben we het dus over iets minimaals als 40 kg verschil.
Kortom, het word berekend, maar dan in de praktijk gecheked voor 1 bepaalde beladingsconditie. Alle andere beladingscondities worden berekend aan de hand van die ene praktijk test. En feitelijk is de praktijktest alleen maar bedoeld om de exacte ligging van het zwaartepunt in 3 richtingen te bepalen en om het gewicht van de boot te registreren.