Ik denk dat je het BPR toch maar een keer goed moet doorlezen wat betreft het koers en snelheid behouden want dat staat er wel degelijk in (art. 6.03, lid 5). Er staat nergens dat Beroepsvaart altijd voorrang heeft zoals je zo stellig beweert, sterker nog het begrip 'beroepsvaart' zal je nergens in het BPR of RPR tegenkomen. Er wordt enkel onderscheid gemaakt tussen grote en kleine schepen. En dan kan je roepen dat mijn instelling ongelukken veroorzaakt maar mensen die zelf de meest basale regels niet kennen zijn m.i. een veel groter gevaar. Zeker als ze dan ook nog eens op grate schepen varen.
En ook even voor de duidelijkheid: binnenvaarder.... been there, done that. Friese maatkast en spits, vroeger.... Zoals ik al zei: je weet niet wie ik ben en waarmee ik heb gevaren...
Vroeger was het heel anders als nu. Hier heb ik een stukje van het BPR afgehaald Komt zo van de site af.
Kennis van de volgende artikelen en de uitwijkbepalingen in de betreffende situaties kunnen toepassen:
Art. 1.01 i Definitie van een klein schip.
Art. 1.04 Goed zeemanschap: een schipper dient altijd voorzorgsmaatregelen te
nemen om een veilige vaart en de goede orde te bewaken. (CWOI)
Art. 6.01 Weten wat er verstaan wordt onder: naderen op tegengestelde koersen (=
voorbijvaren) en oplopen (=“inhalen”).
Art. 6.02 Kleine schepen, algemene bepalingen.
Art. 6.03 lid 3 en 4 Algemene beginselen.
Art. 6.03.a lid 2 en 3: Kruisende koersen van kleine schepen: volgorde van wijken van klein
motorschip, klein zeilschip, klein door spierkracht voortbewogen schip (zeil
gaat voor spier gaat voor motor)
Kruisende koersen van kleine zeilschepen onderling:
(sb wijkt voor bb, loef wijkt voor lij).
Art. 6.04 lid 2 en 3: Recht tegen elkaar insturen van kleine schepen: volgorde van wijken, idem
als bij Art. 6.03.a lid 2 en 3.
Art. 6.09, 6.10.1 Voorbijlopen.
Per artikel is eerst de letterlijke tekst overgenomen, dan per artikel in het kort wat het betekent.
ART. 1.01.i Definitie klein schip
Klein schip: een schip waarvan de lengte niet meer dan 20 meter bedraagt, waartoe als lengte wordt
aangemerkt de afstand van de voorkant van het voorste tot de achterkant van het achterste vaste deel
van de romp.
Uitgezonderd, dus géén klein schip zijn:
Een schip dat is gebouwd of ingericht om andere dan kleine schepen te slepen, te assisteren, te
duwen of langszijde vastgemaakt mede te voeren (dus in het algemeen sleep- en duwboten, ook als
ze vrijvarend zijn):
· Een schip dat meer dan 12 passagiers mag vervoeren;
· Een veerpont;
· Een vissersschip (het moet dan wel vissend zijn zie 'g');
· Een duwbak.
Bij het vaststellen van de lengte zijn geen uitstekende niet tot de vaste romp behorende delen
begrepen. Genoemd worden onder andere een boegspriet, papegaaienstok,trimvlak, maar ook kan
hieronder worden verstaan een aangehangen roer, zwembordes, bijboot-davits e.d
Dus:
· Een klein schip is korter dan 20 m, gemeten over de romp; van het uiterste
voorpuntje tot het achterste vaste punt van een schip; geen “losse”
onderdelen;
· Beroepsvaart Langer dan 20 m, wordt beschouwd als grote schepen.
ARTIKEL 1.04 VOORZORGSMAATREGELEN (dit artikel betreft GOED ZEEMANSCHAP)
De schipper moet, ook bij het ontbreken van uitdrukkelijke voorschriften in dit reglement, alle
voorzorgsmaatregelen nemen die volgens goede zeemanschap of door de omstandigheden waarin
het schip of het samenstel zich bevindt zijn geboden, teneinde met name te voorkomen dat:
· het leven van personen in gevaar wordt gebracht;
· schade wordt veroorzaakt aan andere schepen of aan drijvende voorwerpen, dan wel aan oevers
of aan werken en inrichtingen van welke aard ook, die zich in de vaarweg of op de oevers daarvan
bevinden;
· de veiligheid of het vlotte verloop van de scheepvaart in gevaar wordt gebracht.
Dus:
· Goed zeemanschap houdt in, dat om ernstige aanvaringen/ongelukken te
voorkomen het gezond verstand boven het reglement gaat en zonodig van
de reglementen afgeweken mag worden (hangt ook samen met art 1.05).
ART. 6.01 Begripsbepalingen
(1) In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
a. naderen op tegengestelde koersen:
het elkaar naderen van twee schepen op koersen die recht of vrijwel recht aan elkaar tegengesteld
zijn. In de praktijk spreken we hier van tegenliggers. Zij ontmoeten elkaar en we spreken daarna van
voorbijvaren (fig.1).
fig.1 Voorbijvaren fig.2 Voorbijlopen
(tegengestelde koersen) (“inhalen” )
b. oplopen: het naderen van een schip door een ander schip uit een richting van meer dan 22 graden
achterlijker dan dwars, van dat schip. Het oplopen wordt in de regel gevolgd door het voorbijlopen
ART. 6.02 Kleine schepen: algemene bepalingen
(2) Wanneer een vaarregel van dit hoofdstuk niet van toepassing is tussen een klein schip en een
ander schip, is het kleine schip verplicht aan het andere schip de ruimte te laten die dit nodig heeft om
zijn koers te vervolgen en om te manoeuvreren; het mag niet verlangen dat het te zijnen gerieve
uitwijkt.
Deze bepaling verdeelt de scheepvaart in twee hoofdcategorieën voor de
toepassing van de gedragregels van schepen onderling: een klein schip dient
in principe uit te wijken voor een ‘groot’ schip.
We onderscheiden vier soorten regels (niet verplicht CWOIII):
· Vaarregels die alleen van toepassing zijn op kleine schepen: (a)
· Vaarregels die alleen van toepassing zijn op ‘grote’ schepen (niet van toepassing op kleine schepen onderling); (b)
· Vaarregels die gelden tussen ‘grote’ schepen onderling en kleine schepen onderling, maar niet tussen ‘grote’ en kleine
schepen. (c )
· Vaarregels die algemeen gelden. (d)
Versie 1.0 // 2006 BPR samenvatting
Dus:
Een klein schip moet altijd uitwijken voor een groot schip (in principe).
Uitzondering: een oplopend schip moet altijd uitwijken: ook groot tov klein en
zeilboot tov motorboot (heeft te maken met (d).
ART. 6.03 Algemene beginselen
(3) Bij het naderen op tegengestelde koersen dan wel het voorbijlopen, mag het schip waarvan de
koers elk gevaar voor aanvaring uitsluit, zijn koers noch snelheid zodanig wijzigen, dat daaruit gevaar
voor aanvaring kan ontstaan.
Dus:
Nooit snelheid of koers wijzigen als daaruit gevaar kan ontstaan.!!
(4) Indien een schip verplicht is uit te wijken voor een ander schip, moet laatstgenoemd schip zijn
koers en snelheid behouden. Indien door welke oorzaak dan ook, het schip dat verplicht is zijn koers
en zijn snelheid te behouden zich zo dicht bij het SCHIP dat moet uitwijken bevindt, dat AANVARING door
een handeling van dat schip alléén niet kan worden vermeden, moet het nemen die MAATREGELEN nemen die het best kunnen bijdragen om een aanvaring te voorkomen.
De laatste zin van artikel 6.03 benadrukt eigenlijk alleen nog artikel 1.05,
afwijken van het reglement als het volgen daarvan tot gevaar leidt (goed
zeemanschap).
DIT IS DAN OOK DE BASIS VAN HET REGELEMENT.
Dus:
Alleen voorbijvaren en voorbijlopen indien geen gevaar; bij voldoende ruimte en gunstige
omstandigheden (is lid 1, is niet verplicht voor CWOIII; wel essentieel; zie ook 6.09)
· Niet van koers/snelheid veranderen als daardoor kans op aanvaring kan
ontstaan;
· Indien een schip aan het uitwijken is, mag het schip waarvoor uitgeweken
wordt niet zijn koers en snelheid wijzigen;
· Indien dan toch gevaar voor aanvaring bestaat, mag alles gedaan worden
omdat te voorkomen.
Dit is het laatste wat ik hierover post.. Dus wie kent de basis regels niet
D