Vakantieperikelen van Marjanne en Albert. 18
Do. 21-06-,07
Stellendam – Durgerdam.
Het is 04:50, mijn wekkertje staat weer irritant te zoemen, met een niet al te zachtzinnige klap leg ik hem het zwijgen op.
Iets minder hard geef ik Marjanne een klap op haar achterste en zeg:’Opstaan lui vrouwmens, de schipper wil koffie!’
Vanonder de lakens komt een gedempt gemompel dat neerkomt op; ‘Mankeert er wat aan je handjes?’
Nu weet ik precies hoe ik met zo’n grof staaltje insubordinatie moet omgaan, dus sta ik op, kleed me aan en zet zelf koffie.
De geur van verse koffie lokt Marjanne uit haar kooi,’Goh, heb je al koffie gezet? wat lief van je.’
Ik start de motor en gooi ons voorlijntje los van de boei.
Met een mok leut in mijn linker en de helmstok in mijn rechterhand, vaar ik naar Stellendam.
Marjanne hangt een paar fenders aan SB en legt twee trosjes klaar.
Ik roep de Goereese Sluis op en krijg meteen antwoord (zo zie je maar, niet alle sluismeesters zitten te pitten op hun post).
05:25 In de sluis, 05:35 uit de sluis.
We varen door de buitenhaven, er liggen maar een paar viskotters binnen, de rest zit op zee.
Buiten het havenhoofd zetten we zeil en wordt de machinekamer bedankt.
Het is een prachtige morgen, zonnig, goed zicht en een oostelijk windje kracht 3-4.
Via het Slijkgat zeilen we naar zee, halverwege komen we nog een paar kottertjes tegen.
Zo aan de meeuwen te zien spoelt er nog heel wat eetbaars uit de netten.
Buitengaats gekomen staat er nog minder wind dan een uurtje terug, E 2-3, als het nog minder wordt moet de motor er weer bij.
Kijk, de Maasvlakte, als ze die nu nog verder uitbreiden, zitten de bedrijven hier dichter bij Lowestoft dan Rotterdam.
In de verte zien we bij de Hoek van Holland schepen in en uitvaren.
Dit Roro gebakkie is net buiten gekomen.
08:20 We naderen de MV (Maas Vlakte) boei, dat is waar de oversteek voor jachten begint.
Het wordt tijd om ons te melden bij Post Maasmond.
Op het moment dat je oproept wordt je automatisch uitgepeild en dankzij je ATIS sta je meteen, compleet met “visitekaartje”, op het radarscherm.
‘Maasmond, Zeebeest.’
‘Zeebeest, Maasmond.’
‘Maasmond, zeiljachtje Zeebeest bij de MV, ik wil oversteken naar de Indusbank Noord.’
‘Zeebeest, op dit moment is er geen inkomende vaart, als u deze koers en snelheid blijft aanhouden gaat u ruim voor een uitgaand schip langs, blijft u uitluisteren op dit kanaal.’
‘Maasmond, Zeebeest, begrepen en standby op kanaal 3.’
Ik start de motor en laat de schroef langzaam meedraaien.
Het is wel héél rustig op straat, is dit nu een wereld haven?
“Zeebeest” zit nu halverwege de oversteek en we kijken zo door de “voordeur” naar binnen.
We kruisen de lichtenlijn en zien het uitgaande schip waar Maasmond het over had.
Ook komt er een loodsafhaler met een rotgang naar buiten stuiven.
Voorbij de geul ligt een Broere tankertje te drijven, zijn neus is naar het strand gericht.
Boven zijn schoorsteen verschijnt een rookpluim en achter zijn kont zie ik wat schroefwater.
Hij gaat BB uit en draait verder tot hij ongeveer zuidwest voor ligt en schuift langzaam voor ons langs.
Om 09:25, bij de “Indusbank Noord” boei zet ik de motor weer uit, zeilen komt bij ons toch op de eerste plaats want motorbootje varen heb ik vroeger in mijn zeemanstijd al meer dan genoeg gedaan.
Achter ons langs vaart de RPA nr. ..? een stukje naar buiten.
Ach ja, als je altijd op binnenwater moet rondkachelen, wil je met een vlak zeetje je neus wel een even buiten de pieren steken.
Ik neem een foto en niet lang daarna draait dat havendienst gebakkie om en vaart weer terug.
We passeren Scheveningen en zien een mijl of wat verder op de tankerwachtplaats verschillende schepen voor anker liggen.
Kijk een tanker van Knudsen, die herken je al van ver.
Het weer is aan het omslaan, de wind is nu bijna weg maar de lucht wordt donker.
Ik zal de motor maar bij zetten, dan zijn we nog een beetje bijtijds binnen.
Kijk de eerste druppels vallen al maar de wind is weg.
De zeilen doen zo goed als niets meer, ik zal ze maar meteen weg rollen want met dit weer kan er opeens een beste poep wind uit de lucht komen vallen.
Die ouwe Zuiderzeevissers wisten dat ook verrekte goed en hadden daar een rijmpje op.
‘Komt de wind voor de regen, dan kan het schip er wel tegen.
Maar komt de regen voor de wind, strijk je zeilen dan gezwind.’
Het regent behoorlijk maar de wind laat het nog steeds afweten.
Tussen twee buien door zien we IJmuiden opdoemen.
Door het SB want zie ik de kop van de pier en wat verder naar SB de Hoogovens.
15:10 We varen rond de kop van de zuiderpier en hebben nog steeds niet meer wind dan 1 á 2 uit variabele richting.
Misschien gelden Zuiderzeerijmpjes niet op de Noordzee?
Of dat zo is moet ik maar eens aan de ouwe knarren op het leugenbankje in Workum vragen.
Hoewel, leugenbankje, hoe weet ik dan of het waar is?
De haven van IJmuiden is nooit saai, hier ligt het spul dat bezig is met dat windmolenpark voor de kust.
De wieken liggen erbij als reusachtige libelle’s.
‘Kijk Marjanne, die supplier heeft een zonnescherm boven zijn hoofd, zo groot, er kan een helikopter op landen.’
‘Het is een helikopter dek, je denkt toch niet dat ik simpel ben, wel?’
Tja, als je al zo lang bij elkaar bent!
Daar, aan BB, liggen de loodsafhalers.
We moeten nog even wachten voor we de sluis in kunnen, dus meren we af voor de kleine kolk.
Achter ons meert een motordekschuit met een vuilcontainer af.
16:05 De deuren gaan open en de schipper van de dekschuit roept dat ik naar binnen moet.
Ja de ballen voor je, ten 1e ben jij geen sluismeester, ten 2e staan de lichten nog op rood-groen, wat betekent dat we er nog niet in mogen en ten 3e, ik zal wel gek zijn als ik vóór die grafbak de sluis in ga, voor je het weet drukt zo’n gebakkie je in de vernieling.
Ik blijf liggen en roep dat ik echt niet voor zo’n verwaaibak naar binnen ga.
Hij probeert het nog eens maar ik schud van nee en blijf liggen, even later vaart hij me toch maar voorbij.
Hoewel de lichten nog steeds rood-groen geven, vaar ik maar achter hem aan.
Hij vaart door naar voren en meert langs de BB muur Ik hou nog even in tot hij vastligt en vaar dan door naar voren om aan SB te meren.
Opeens begint boven me de sluiswachter kwaad tegen me te foeteren, want door mij staat de brug veel te lang open en het is gvd. altijd wat met die kutjachies.
Nu word ik ook kwaad en roep naar boven:’Je geeft geen groen, je geeft nog over de marifoon nog per luidspreker aan dat ik in mag varen, je taalgebruik is ook al niet om over naar huis te schrijven en dan wil je ook nog een jachtje voor een beroepsvaart laten invaren, erg snugger ben je niet.’
Met veel scheldwoorden laat hij me weten dat hij hier de baas is en dat ik, als pleziervaarder, te stom ben om dingen te begrijpen.
Marjanne, die voorop staat, kan zich niet langer inhouden en roept:’Mijn man is al meer dan twintig jaar sluismeester, die kan jóú nog wel wat leren.’
Nu wordt die driftkikker pas echt grof en roept:’Ach wijf, hou je stomme bek!’
In eerste instantie wil ik naar boven stormen om hem finaal in elkaar te rammen.
Ik weet me te beheersen en roep:’Nu ga je te ver jochie, ik ken het hoofd van jouw dienstkring, je zult er van horen.!’
Hij opent zijn mond om nog wat te zeggen maar beseft zeker dat hij inderdaad te ver is gegaan, want zonder wat te zeggen gaat hij naar binnen.
Een kwartiertje later, op het Noordzeekanaal, vraagt Marjanne of ik echt die vent bij zijn baas ga aangeven en waarvan ik die baas dan ken.
‘Nee, hem aangeven doe ik niet, de rol van verrader ligt me niet zo, hoewel ik het in eerste instantie wel van plan was.
En uit mijn RWS tijd ken ik het hoofd van deze dienstkring, een fijne vent, waarmee ik altijd goed kon opschieten.’
Er is redelijk veel vaart op het kanaal.
Een coaster.
Hé, dat Europa schip ken ik, dat is de “Andante” van Jan Spaans uit Purmerend, die gaat zand halen bij het Forteiland in IJmuiden.
De “Lelystad” een hopper die hier de zaak op diepte houdt.
Zo komen we op her IJ.
Waar vroeger loodsen stonden en de kaai vol met grote schepen lag staan nu Yuppen appartementen.
Hier zat “De Nederland”, daar ik ben als jochie van een jaar of twaalf nog op de “Oranje” geweest, geweldig vond ik dat.
Nu ligt er een viermast barkentijn, die in deze omgeving niet zo op zijn plaats is.
Bij de Oranjewerf zijn de dingen gelukkig nog een béétje bij het oude gebleven.
In het dok ligt de “Ritske” uit IJmuiden.
We roepen de Oranjesluizen op.
We krijgen meteen antwoord van een beschááfd persoon, die de deuren zo vlot opent dat we zonder af te stoppen kunnen invaren.
Nog voor we goed en wel afgemeerd liggen zijn de deuren al aan het sluiten.
Kort daarna beginnen de bovendeuren open te gaan en roept de sluismeester:’Als u opschiet haalt u nog net deze brugopening.’
We gooien los, bedanken de sluismeester en stormen door de nog maar halfgeopende deuren naar buiten.
De twee kleppen van de Schellingwouderbrug staan recht overeind, de zeiljachten die er voor lagen te wachten zijn er allang door, toch blijft hij openstaan voor het “Zeebeest”.
Het is maar goed dat we niet horen wat er in al die wachtende auto’s wordt gezegd.
Wanneer we de “val’ van de brug invaren begint deze al te zakken.
Ik verminder het toerental van vierentwintighonderd naar achttienhonderd klappies en vaar naar het aanloopgeultje van Durgerdam.
We draaien het geultje in en zien het hele dorp voor ons op de dijk liggen.
Durgerdam ademt nog steeds de sfeer van een vissersdorpje uit.
Geen toeristenkermis zoals op de dijk in Volendam, maar wel de oude huisjes die, hoewel allemaal verschillend van uiterlijk duidelijk maken dat het voor de Zuiderzeevissers geen vetpot was.
We varen tussen de havenhoofden door, het ligt er vol met jachten maar vinden nog een mooi plekje aan de kop van een steiger.
Marjanne gaat ons aanmelden en ik mijmer even over hoe ik als jochie van negen hier ook al kwam en de haven vol met botters, spekbakken en vissermanschouwen lag.
Toen de vissers mijn koppie begonnen te kennen mocht ik soms mee als ze hun fuiken gingen lichten.
Ook toen, midden in de winter.
Het schip voor anker en de mannen met de roeiboot naar de fuiken.
Later zaten we in het lage vooronder rond de kolenkachel bij te komen van de kou.
Op de kachel een grote koekenpan met een halve fles slaolie, waarin even later de snoekbaarzen lagen te spetteren.
Voor ik het in de gaten had werd er een dubbelgevouwen stuk krant op mijn schoot gelegd en plats, daar lag een héle gebakken snoekbaars.
Bij mijn moeder thuis at ik nooit meer dan een klein stukje vis en dat alleen maar omdat het moest, bah!
Maar daar bij die vissers dorst ik geen nee te zeggen en begon kleine stukjes van die gloeiend hete vis te plukken.
Hoe ik dat vond?
Wel, ik heb niet gegeten maar gevreten!
Wat was dat lekker!
Ha daar is Marjanne weer.
We gaan zo aan het kokkerellen, nee, deze keer geen snoekbaars.
Albert