Hartelijk dank voor het applaus, dat houdt het circus draaiende.
@ Grebbe, wat een mooi oud orgeltje, prachtig om te zien, over de artiest en zijn spel zullen we het maar niet hebben.
“
Zeebeest” gaat de hort op 3.
Even weet ik niet waar ik ben. Pas wanneer ik op tast, met mijn ogen nog zo goed als dicht, de wekker een opdonder heb verkocht, komt alles weer terug. ‘Martje, wakker worden moppie, we gaan “anker op”.’
De stroom is al gekenterd, we liggen nu met de neus naar zee. Even kijken hoe de Bruce spijker het gedaan heeft. Zo te zien prima want volgens de ankerwacht, op de AIS, liggen we achtendertig meter verder stroomopwaarts. Nou, dat kan aardig kloppen met de lengte ketting die we hebben gestoken. Het echolood zegt dat er pas een kleine twee meter water staat hier in de zij-geul. Dat betekent dat we nog een tijdje moeten wachten voor we over de bank naar de hoofdvaargeul kunnen scharrelen. Prima, dan kan ik eerst iets voor me zelf gaan doen en daarna koffie zetten. Terwijl het water op staat, duik ik in de koelbox en haal de laatste noodrantsoenen - twee dikke, nog thuis gebakken, spekpannenkoeken - tevoorschijn. ‘Martje, wil jij er ook een?’ Marjanne die, de slaap uit haar ogen wrijvend, net bovenkomt, zegt huiverend: ‘Nú en nog koud ook? Nee dank je, ik wil alleen maar een bakje koffie.’ ‘Dan moet je nog even wachten het water kookt bijna, wil jij het zo opgieten?’ Met een flinke lading stroop maak ik de pannenkoeken eetbaar en val er op aan. Wanneer ik ze op heb is de koffie bijna klaar. Na de eerste bak, start ik de motor, draai de spijker eruit en vaar deadslow richting hoofdgeul. Zachtjes komen we tot stilstand tegen de bank. Eigenlijk kan ik beter wachten tot er wat meer water staat maar omdat ik nu eenmaal eigenwijs geboren ben en er sindsdien op dat gebied nooit enige verbetering is ingetreden, vaar ik een metertje of honderd stroom afwaarts en probeer het opnieuw. Weer voel ik dat we afgeremd worden maar helemaal tot stilstand komen we niet. Langzaam scharrelt “Zeebeest” zich door het slik naar de hoofdgeul en komt vrij van de bank. We draaien SB uit, richting Hull. In de verte waar de rivier bakboord uitgaat, zien we de Ferryboten liggen.
Die gebakkies doen het tripje waar wij meer dan twee etmalen over deden, op hun dooieakkertje in een uurtje of tien.
Daar heb je ook die ouwe troep die ze sinds eind jaren vijftig niet meer gebruikt, laat staan opgeknapt, hebben.
Ik heb, vanaf de zestigerjaren, die handel achteruit zien fietsen, steeds een beetje verder.
Toen we hier vijf jaar geleden – zie; Vakantieperikelen van Marjanne en Albert - langs kachelden, hingen hier de spoorrails met een boog in het water. Nu is het hout zover weggerot, dat zelfs de rails er letterlijk zijn afgerot en op de rivierbodem liggen.
Niet dat dit ongewoon is in Engeland. Integendeel, iets buitengebruikstellen en laten verpauperen kost niets. Opruimen is voor degene die de grond en het water voor iets nieuws nodig hebben.
We naderen de eerste huizen.
‘Kijk Martje daarboven heb jij toen nog langs de rivier gerend en ik op een vouwfietsje achter je aan. Dat ging lekker, totdat jij opeens heel nodig naar de wc moest, mijn fietsje confisqueerde en verdween. Ik kon toen, op een paar afgetrapte slippers, die mijlenlange tocht terug, te voet afleggen.’ ‘Ja dat klopt, dat was heel gezond voor je, dat moest je wat meer doen, lopen bedoel ik. Weet je wat, we gaan straks dat stukje nog een overdoen.’ Ik leg de camera neer en geef de “Wilhelm” tien graden bakboord. ‘Sorry schat, maar aan het ene oor ben ik een tikkie doof en met het andere hoor ik niet zo goed.’
We naderen Hull Marina. Hoewel het nog tamelijk laagwater is kunnen we de half dichtgeslibde voorhaven, voorzichtig, invaren. Wanneer ik de lockkeeper oproep om te vragen hoe laat we schutten kunnen, begint de sluis leeg te lopen en zegt hij: ‘Right now sir.’ Om 17:15 liggen we afgemeerd aan een ponton. DOG 229’. Totaal 243’.
Ma. 07-05-,12. 08:30
,Nee schat, het heeft geen zin om de wal op te gaan, op maandagmorgen zijn alle winkels dicht dus blijf ik lekker op mijn bootje zitten. Nee, aanhouden heeft geen zin, ik pak nog een bak pleur en ga verder met Henk de Velde, hij zit nu in het hoge noorden in de kou. Heerlijk om over te lezen maar ik ben blij dat ík daar niet zit. Jij ook nog een bakkie?’ Ik zet de mokken op de tafel. ‘Alsjeblieft koekje erbij? ..... wel verdomme waar is mijn boek?’ ‘Dat heb ik al voor je weggelegd schat, want of je nu wil of niet, je gaat mee de stad in. Echt waar jochie als je alleen maar op je bootje blijft zitten groei je dicht en hoewel je een rotvent bent, wil ik je toch nog lang niet kwijt’ Ze lacht er vriendelijk bij, geeft me zelfs een zoen maar blijft voor de rest onverbiddelijk, ik moet mee de wal op, bah!
Het grote moderne winkelcentrum vlak bij de haven slaan we over, dat vond ze verledenkeer al niks, dus struinen we meteen de stad in. ‘Kijk eens schat, ook op maandagochtend is alles open!’ ‘Verdomme, dat is echt weer zo’n stinkstreek van die bloody fucking limeys. Dat doen ze alleen maar om mij te zieken. Ik had echt gedacht dat alles dicht zou zijn, zodat ik na een halfuurtje weer lekker aanboord zou zitten. Nou ik kan het mooi schudden, dat wordt urenlang winkel in winkel uit, de blaren op mijn po.. voeten.’
Op een pleintje zit een vent midden in een kring van, hoog opgestapelde, kistjes aardbeien. Hij schreeuwt zijn keel schor maar geen hond die wat van hem koopt. Marjanne gaat even kijken maar draait zich meteen weer af. ‘Ze zijn nog lang niet rijp, er zitten zelfs groene tussen, ik ga liever naar de zelfpluktuin op Texel daar zijn ze zelfs vanbinnen helemaal rood.’ ‘Gelijk heb je schat maar had je dat nu niet even vóór de oversteek kunnen zeggen? Nu moeten we, voor één lullig pondje aardbeien, dik tweehonderd mijl terug kachelen.’ ‘Ach malloot.’ Zegt Marjanne en glipt een boekwinkel in. Ik volg haar en kijk wat rond terwijl zij met een van de verkoopsters babbelt. Die verwijst haar naar een van de straatjes met boeken. Ik loop achter haar aan. ‘Wat zoek je?’ Ze bukt en leest wat titels. ‘Ik kijk of er een Jane Austen tussen staat die ik nog niet heb.’ ‘Die je nog niet hebt? Je hebt alle Nederlandse titels, je hebt volgens mij ook alle Engelse uitgaven plus nog eens alle films. Wordt het geen tijd om iets nieuws te gaan verzamelen, wat dacht je van portretten van staatshoofden ….. op bankbiljetten en munten?’ Marjanne zal me net, verbaal, met de grond gelijk maken, wanneer de vriendelijk verkoopster naar ons toe komt. ‘Heeft u dit al gezien?’ Ze trekt een klein formaat ingebonden boekje, niet groter dan 10 x 15 cm. uit het schap en geeft het aan Marjanne. Het is Persuasion van Jane Austen. Marjanne zegt, een beetje teleurgesteld, dat ze die al heeft. ‘De verkoopster zegt: ‘Dit boekje is wel kleiner dan de anderen maar het bevat niet alleen de complete tekst, maar ook nog eens een mooie serie pentekeningen, kijkt u maar.’ De bladzijden zijn zo dun als vloeipapier en goud op snee. Marjanne bladert langzaam langs de pentekeningen en is op slag verkocht.
Bij de kassa zegt de verkoopster: ‘U boft, het is het laatste exemplaar, zeven pond negenennegentig alstublieft.
Marjanne – die nog kans ziet te verdwalen op de kinderboerderij in Artis - weet hier, puur op instinct, kilometers weg van de haven, een groot overdekt winkelcentrum te vinden. Winkel in winkel uit, sleurt ze me aan het handje mee. Pas wanneer ze zeker weet dat ze geen zaak heeft overgeslagen, duikt ze een supermarkt in voor verse stores. Met twee volle plastic draagtassen sjok ik achter haar rugzak aan. Af en toe verdwijnt ze bijna in de menigte maar door de geur van versgebakken stokbrood te volgen, vind ik haar steeds weer terug. Ook buiten het winkelcentrum heb ik moeite haar bij te houden.
‘Schat zullen we hier even een terrasje pikken? Mijn beentjes zijn een klein beetje moe en ik heb ook een heel klein beetje dorst.’ ‘Niet zo zeuren jochie, als je zoet meegaat, krijg je straks aan boord, een heerlijk koud pilsje en een lekker stuk stokbrood met Franse kaas. Kijk daar is de haven al.’ ‘Ja, dat zal ík niet weten. Wanneer ik niet af en toe “links” of “rechts” had geroepen, waren we al een lekker stuk onderweg naar Verweggistan.’ ‘Lieve jongen , je bent weer een tikkie chagrijnig, het is zeker weer voedertijd voor de wilde dieren. Kijk eens, daar is ons Zeebeest.’
Marjanne tikt de code van de poort in en duwt hem open. ‘Martje, kan je deze tassen ook even meenemen, dan ga ik even naar het toilet, wat is de code?’ Na mijn toiletbezoek sta ik voor de poort naar de haven en tik hetzelfde nummer in als bij het havenkantoor. Er gebeurt niets. Vergissen is menselijk, nog maar eens proberen. Weer niets en nog een keer niets. Ik begin te twijfelen. Om zekerheid te krijgen, loop ik nog eens naar het havenkantoor en druk de toetsen in, ‘prr, klik’ en de deur gaat open. Terug bij de poort tik ik de zelfde code in. Niks, nop, fucking nada! Binnensmonds een flink stuk achteruit biddend, loop ik langs de kade tot tegenover “Zeebeest”. ‘Martje. Martje! MARJANNE!!!’ He, he, eindelijk. ‘Ik krijg die poort niet open!!!’ Ze gebaart dat ze eraan komt. We arriveren tegelijkertijd bij de poort ze opent hem van binnenuit, stapt naar buiten en voor ik haar kan tegenhouden trekt ze dat rotding weer dicht. ‘Verdraaid, wat flik je me nou? Dat rot slot is defect, op het havenkantoor is er op maandag niemand aanwezig. Ook is er geen hond op een van die andere bootjes om van binnenuit open te doen en er overheen klimmen is, met al dat scherpe spul, veel te link voor mijn trouwgereedschap. De enige mogelijkheid is, in de majem springen en zwemmen, nou ik ga mooi dat ijskoude water niet in, o nee, jij hebt ons buitengesloten dus doe jij dat maar!’ ‘Lieve jongen toch, wat draaf je weer door, het is gewoon een kwestie van de goede code intoetsen meer niet.’ ‘Krijg het heen en weer, dat heb ik gedaan, het is toch dezelfde code als voor het havenkantoor? Nou daar werkt het prima, maar hier niet.’ ‘Zeker schat, het is de zelfde code’ ze toetst de code in, ‘maar als je goed had geluisterd, had je geweten dat je voor de poort één cijfer, het laatste niet moet intoetsen, kijk maar.’ Beschaamd loop ik zwijgend, achter een vrolijk lachende Marjanne, naar ons “Zeebeest”. Pas wanneer ze een flinke handvol groene rommel, - iets van waterkers - tussen mijn stokbroodje Franse kaas stopt, durf ik, héél voorzichtig, protest aan te tekenen.
‘Zeg lieveling, ik heb dan wel een sik maar dat wil nog niet zeggen dat ik graag geitenvoer eet!’