"Zeebeest" gaat de hort op 1.
Het is de dag na Kerst en we hebben het over het volgende zeilseizoen. ‘Martje schat, read my lips. Nee, nee en nog er eens nee! Je kan hoog of laag springen, we gaan niet naar Schotland, we gaan naar Noorwegen, punt uit!’ Altijd dat opstandige gedoe van dat vrouwvolk, nog even en dan denkt ze dat zíj de schipper is. Ik snap er geen barst van! Ik heb haar toch echt goed uitgelegd dat Schotland een mistroostig land is, waar het of regent of potdicht zit van de mist en waar een fatsoenlijk mens met geld toe nog niet heen wil, maar nee, ze blijft er op doorgaan. ‘Ja maar, lieve jongen, ik wil nu eindelijk wel eens weten wat die Schotten onder hun rokje dragen, daar heb ik verhalen over gehoord … ’ ‘Nee, slechte deerne, je hebt me gehoord, het wordt geen Schotland en daarmee uit! We gaan van het voorjaar wel eens bij Stentec kijken voor de nodige kaarten van Noorwegen. ’
Do. 3 mei 2012. 14:10.
Marjanne breng de laatste dingetjes aanboord en ik vul de drinkwater tanks. Zie zo, alles is gereed, “Zeebeest” ligt klaar voor vertrek.
Onze dochter, die op het balkon van de ark staat te vissen voor Frans, onze huisreiger, gooit een visje naar Frans en zegt: ‘Pa, ik ga in wel jouw auto rijden, dan roesten de wielen niet vast.’ ‘O ja slimpie, hoe moet het dan met dat barrel van jou?’ ‘O, die gebruik ik wel voor de boodschappen, dan neem ik de jouwe voor de lange ritten. Je hebt hem toch wel helemaal volgegooid?’ ‘Tot aan zijn strot schat, maar dat is voor wanneer we weer thuiskomen.’ ‘Dat is helemaal fout paps, dan wordt de benzine oud, dat is heel slecht voor de motor. Ik zal het wel voor je oprijden.’ Zegt ze met een engelen gezichtje. Marjanne knikt toestemmend naar het “engeltje”. Omdat ik weet dat argumenteren geen zin heeft, schud ik mijn wijze hoofd en zwijg … maar God hoort me brommen.
We nemen afscheid en gooien los, de reis is begonnen. Daar is de eerste brug al.
Nog voor ik mijn, geweldige muzikale talenten loslaat op de toeter, geeft de bruggenwipper roodgroen en zet zijn stukje wegdek rechtop. ‘Waar gaan jullie deze keer naar toe?’ ‘Schotland.’ Roept Marjanne met een tevreden lachje op haar snuit. Ja inderdaad ik heb, echt eerlijk waar zonder enige dwang en geheel vrijwillig, besloten dat we naar Schotland gaan. Wat? Ik onder de plak zitten? Hoe kóm je er bij?
Om 14:50 zijn we de stad uit en kachelen het N-H kanaal op. We zijn van plan om vandaag niet verder dan Zaandam te gaan en daar pas de mast op te zetten, dat scheelt wachttijd bij de bruggen. ‘Albert, dat had ik je de laatste keer al willen vragen, waar is dat daar nu eigenlijk voor?’ Ze wijst naar de Beemsterringdijk.
‘Dat was ooit een inundatiesluis. Nog uit de tijd van de waterlinie, toen ze de “vijand” met het laten onderlopen van het land dachten tegen te houden. Deze had de hele Beemster onderwater kunnen zetten. Het is nooit gebeurd, want toen de Moffen kwamen waren er al bommenwerpers en parachutisten, dus was het zinloos om de zaak blank te zetten. Wel jammer, het had een ideaal zeilgebied kunnen worden.’ ‘Werkt het nog?’ ‘Nee en dat is maar goed ook, want dat hebben mijn vriendjes en ik vroeger, toen de honden nog uit hun kont blaften, al uitgeprobeerd. We waren gek genoeg om de hele Beemster onder te laten lopen ’
We naderen de afslag naar de Knollendammervaart. Het liefst zou ik hier afslaan, dat scheelt heel wat kilometers , alleen ben ik niet zeker van de diepgang in dit modderslootje. Van de andere kant nadert een rondvaartboot uit Alkmaar. Hij houdt in voor het bruggetje. Hij vaart hier zowat iedere dag, hij zal wel weten hoeveel water er staat. Ik roep hem op en vraag naar de diepgang . Er blijkt nergens minder dan1.60 te staan, dus genoeg voor de 1.40 van het afgeladen “Zeebeest”. We kachelen achter hem aan door het geopende klapbruggetje. Op de Zaan kunnen we, gestreken, zo onder alle bruggen door en varen non-stop naar de Wilhelmina sluis. Onderweg zien we nog een paar mooie oude stomers liggen.
En natuurlijk de Adelaar, die nog steeds de wacht houdt op de toren van de oude zeepziederij.
Bij de sluis horen we over de marifoon dat de Den Uylbrug, wegens werkzaamheden aan het brugdek, ter plaatse bediend wordt en een opening ruim van tevoren dient te worden aangevraagd. Wat een mazzel dat we de mast niet alvast hadden opgezet. Om 18:40 varen we onder de Den Uylbrug door en meren af aan de wachtsteiger.
DOG -Distanche Over Ground- 14.1’
We zetten, met hulp van de elektrische kaapstander de mast op en terwijl Marjanne aan het eten begint, zet en span ik de verstaging, hang de giek weer op zijn plek en ruim de strijktalie en strijkwanten op. Na het eten schenken we een wijntje in, gaat Marjanne met een koptelefoontje op, een romantische film kijken en begin ik aan een boek van Henk de Velde.
Vrijd. 04-05-,12.
Bewolkt. Droog. West 4 bft.
We staan, bewust, niet al te vroeg op, zodat we uitgerust aan de reis beginnen. Na een flink ontbijt vertrekken we om 07:40 uit Zaandam.
Aan het eind van de Voorzaan, zien we op het Noorzeekanaal een groot wit schip richting Mokum varen. ‘Kijk schat, dat schip is een makkie voor de bemanning, hun lading loopt zelf aan en van boord, daar hebben ze geen omkijken naar.’
Ze kijkt me aan met een blik van; “Verder alles OK?” Ik ga verder met: ‘Maar dat is nog niets vergeleken met die reis naar donker Afrika met vijfhonderdduizend bijbeltjes in het ruim. Dat was nog op die oude “Maarten Luther” een oud, afgeleefd, potje uit Kampen dat amper zes knopen liep en dan nog alleen maar met een vlak zeetje. Die ouwe van ons, een zeer godsvruchtig man, had in zijn hut een oud traporgeltje staan, waar hij iedere zondagmorgen psalmen op speelde en van ons verwachtte dat we, vrijwillig verplicht aanwezig, ze uit volle borst meezongen. Nu kende ik, als enige niet Kampenees, geen een van die vrome liederen, maar had wel snel de wijs te pakken zodat ik wel mee stond te brommen met de rest maar daarbij een tekst invulde, die niet geheel vrij was van woorden die beslist niet bij een kerkdienst thuishoren. Iets dat me af en toe wantrouwige blikken opleverde van de kok, die zich behoorlijk uitsloofde met lange valse uithalen waar je de koude rillingen van kreeg. Maar goed, toen we na een reis van bijna twee maanden in Kikoejo Balakki kwamen, weigerde die ouwe - nog zuiniger dan een Zeeuw- om bootwerkers in te huren. In plaats daarvan gaf hij opdracht om zijn orgeltje, ‘Pas op niet stoten!’ aan dek te zetten. Hij ging achter het orgeltje zitten en beval: ‘Gooi het mangat open!’ Hij begon op de pedalen te trappen, zette zijn vingers op de toetsen en speelde zoals hij nog nooit gespeeld had. Uit het oude afgeleefde orgeltje kwam, met kreunen en steunen, een psalm die geen van de Kampenesen kon meezingen. Wij snapten er niets meer van en wierpen elkaar blikken toe van, het is zover, uiteindelijk is die ouwe toch helemaal kierewiet geworden. Die ouwe speelde intussen onverstoorbaar verder, met zijn ogen strak gericht op het mangat. En zie, daar kwamen, eerst aarzelend en één voor één maar al spoedig met steeds meer tegelijk, de bijbeltjes het ruim uitzweven. Ze zweefden over boord naar de kade en vlijden zich in keurige stapeltjes, neer op de lege pallets op de wal, alle vijfhonderdduizend.
Zo zie je maar, wie echt gelooft kan lopen op water of, in zoals in dit geval, bijbeltjes laten zweven.’ ‘Dat is niets.’ Zegt Marjanne die pas aan het end van het verhaal wantrouwend werd. Ze pakt de dikke zware Reeds Almanak en houdt hem hoog boven mijn hoofd. ‘Wedden dat ik deze, ook zonder orgelmuziek, kan laten ophouden met zweven?’ Vlug schuif ik opzij. ‘Schat, pak jij het wiel even? Ik moet nog een paar vlaggetjes hijsen.’
‘Moet de ZF Forumvlag niet boven die anderen hangen?’ ‘Nee, zo kleurt het wat leuker.’ ‘Dat is waar maar sinds wanneer heb jij verstand van kleurcombinaties?’ ‘Heb ik ook niet maar zo heb je net als de vlag, rood wit en blauw boven elkaar, niets mis mee toch?’ ‘Je bent mesjogge maar ik hou van je, koffie?’ ‘Ja graag .’ Intussen passeren we de ventilatie torens van de Velsertunnel, of is het toch de Wijker? Niet belangrijk, we zijn weer op reis, daar gaat het om.
Om tien uur liggen we te schutten in de kleine sluis. Marjanne, die voorop staat, zegt: ‘De weerberichten kloppen voor geen meter, volgens mij is de wind nog steeds pal west.’ Ze heeft gelijk, de noordoostelijke wind, die ze beloofd hebben, laat mooi op zich wachten. ‘Ja Martje, het ziet er naar uit dat we niet naar Southwold gaan, we kunnen beter eerst langs de kust omhoog scharrelen. Ruimt de wind in de eerste uren, dan steken we alsnog meteen over, zo niet, dan pakken we hoogte en kijken of we de Humber kunnen bezeilen.’
Buiten de sluis liggen de loods afhalers stand-by.
Voorbij het forteiland kijken zien we door “de voordeur” de Noordzee liggen, ze ziet er een tikkie mistroostig uit. Toch ben ik blij dat we weer het ruime water opgaan, al dat gescharrel langs de vangrail is niets voor mij.
Buiten staat er een rommelig, ongemakkelijk, zeetje. Toch is de wind niet meer dan west 4 bft, het zal wel ergens in het noorden een beetje gewaaid hebben, zodat we hier de naweeën voelen. We sturen pal Noord. Voorbij Castricum zien we, over BB, vaag het windmolenpark.
Dan moeten we een stukje uitwijken voor productie platform Q8-A.
Omdat er meer zee dan wind staat, maken we af en toe vreemde halen, waardoor Marjanne haar eetlust kwijtraakt en met enige afkeer naar de koekenpan vol gebakken eieren met bacon kijkt. Gelukkig heb ik wel trek. ‘Schat, geef me jouw portie ook maar ik zou niet willen dat je met het eten bleef zitten.’ Met afschuw kijkt ze toe hoe ik een dubbele portie naar binnen werk. Intussen trekt de Hollandse kust zich steeds verder terug.
De wind begint te ruimen naar NNW. Zodat we om 15:15 overstag gaan en Nederland onze kont toedraaien. Marjanne die me daar, in gedachte verzonken, achteruit naar de verdwijnende duinen ziet staren, zegt plagend: ‘We kunnen nog terug.’ ‘Nu je het zegt, ik wil inderdaad weer terug …. , over een maandje of twee drie. Nu gaan we eerst maar eens naar de Humber’
Wordt vervolgd.