Dank voor jullie bijval
Geert, het spijt me van al die niet watersport gerelateerde foto's maar ja, dat moest van de grote baas.
En, ik durf het bijna niet te zeggen, in de hier volgende serie hebben bijna alle foto's geen ene moer met bootjes van doen.
“Zeebeest” gaat de hort op 10.
Het is nog donker, wanneer het zenuwending dat wekker heet, me met een irritant geluid uit mijn slaap haalt. Ik geef hem de opdonder die hij dubbel en dwars verdient en kijk hoe laat het is. Vijf uur! Dat is een tijdstip voor dieven, agenten en ander gespuis maar toch niet voor mij? Of toch? O ja, er moet gevaren worden ‘Martje, wakker worden we moeten douchen en varen.’ Het duurt even maar uiteindelijk, met veel lieve woordjes en een nat washandje, krijg ik haar zover dat ze eruit komt.
We rennen onder de douche door. Daarna zetten we koffie, gooien eieren en bacon in de pan en gaan ontbijten. Om tien voor zes droog ik de laatste vork, haalt Marjanne een sopdoekje over tafel en gasstel en start ik alvast de motor. We controleren of alles zeevast staat en … ‘Lekko voor en achter!’
Wo. 16-05-,12.
06:00 Vertrek Sunderland.
Nog voor we buitengaats zijn voelen we de deining en zien we recht vooruit de zon opkomen.
06:10. Buitengaats. NW 4bft. Zonnig. Flinke Noordelijke deining.
07:00 Souther Lt. ho. dwars 2’ BB.
08:35 Currey Pt. Lt. ho. dwars 2’ BB.
09:25 Blyth dwars 1,75’ BB.
Doordat wind en deining niet uit dezelfde richting komen, staat er een vervelend, rommelig, zeetje. We naderen Coquet Island. De kortste weg naar Amble is tussen het eiland en de kust door en volgens de kaart is er een – onbebakende – geul, die op het smalste stuk iets meer dan honderd meter breed is. Met alle elektronica die we aanboord hebben plus de mogelijkheid om met eigen ogen het water “te lezen”, moeten we het makkelijk kunnen doen. Marjanne kijkt ‘naar mijn snuit en zegt: ‘Het bevalt je niet he?’ ‘Nee, mijn gevoel zegt dat we het niet moeten doen, we gaan buiten om!’ Dat we er dan een uurtje langer over doen, jammer dan, maar ik heb al heel lang geleden geleerd om wel degelijk naar dat gevoel - je mag het ook instinct of wat dan ook noemen - te luisteren.
De vuurtoren op Coquet Island met links daarvan Amble en er tussen de ondieptes met de geul.
13:15 Coquet Island dwars 1’ BB.
Omdat de ingang van de marina een drempel heeft die er voor zorgt dat er bij pal eb nog water in de haven staat, roep ik de Marina op. ‘Good afternoon Seabeast, u steekt 1,35 en bent er over een uur? Dan is de drempel geen probleem, ik vang u op bij de bunkersteiger.’
14:20 Gemeerd in Amble Marina. DOG 24’ Totaal 421’.
Waarom we naar het doodsaaie Amble gaan, in plaats van nog een kleine twintig mijl door te kachelen naar de Farne Islands? Dat komt doordat er – volgens het boek van Antje Valk - in Alnwick, een plaatsje iets verder landinwaarts, de grootste 2e hands boekwinkel van heel de U.K. zit en Marjanne al vanaf IJmuiden loopt te roepen dat ze daar heen wil. Ik zelf wil er ook wel heen, al is het alleen maar omdat die handel in een buitengebruik gesteld oud spoorwegstation zit.
Zodra we ingeschreven staan, zoeken we de bushalte op, waar ik, in het bushokje, al gauw met een gezellige oude klessebes aan de praat raak. Ze wil natuurlijk eerst weten waar we vandaan komen, hoe we hier terecht zijn gekomen en waar we nu naar toe gaan. ‘We komen met ons bootje uit Holland en gaan nu met de bus naar Alnwick en ….’ Ze steekt gebiedend haar hand op. ‘O nee, zo zeg je dat niet.’ Ze doet me een paar keer voor hoe je Alnwick uitspreekt en pas wanneer ik een heel kortaf “ànnèk” uit mij keel weet te stoten, is ze tevreden. We kletsen nog een kwartiertje door. Dat wil zeggen, zij neemt het leeuwendeel van de conversatie voor haar rekening. Dan zegt ze: ‘O, daar is mijn bus, die van jullie, een dubbeldekker, komt over drie minuten. Veel plezier in de bookshop, bye love!’ Marjanne zegt: ‘Wat een accent zeg, ik kon het totaal niet volgen, behalve het laatste dan, waarom noemde ze je “love”. ‘Ho moppie, je gaat toch niet jaloers worden op een gezellige ouwe schommel?’ Je hebt hier in de U.K. nu eenmaal streken waar ze iedereen aanpreken met “dear” en “love” en wat dat accent betreft, ach dat valt wel mee, ik heb het erger meegemaakt.’
Wanneer onze bus stopt en ik bij de chauffeur twee retourtjes “ànnèk” vraag, werpende taallessen in het bushokje hun vruchten af. Zonder me ook maar één keer vreemd aan te kijken, overhandigt hij me de kaartjes. Die kaartjes zijn trouwens heel goedkoop, voor dat zelfde ritje van twintig minuten, zou je in Holland twee a drie keer zoveel kwijt zijn. De weg slingert zich heuvel op, heuvel af, door een prachtige streek. Wij zitten natuurlijk boven en kunnen alles goed bekijken.
De bus-coureur rijdt met een rotgang zonder af te remmen, nota bene op de linker weghelft, door bochten en boomkruinen. Boomkruinen? Jazeker, af en toe zwiepen twijgen met bladeren en zelfs dunne takken tegen en over het dak. Eerst schrik ik me nog mottig maar wanneer de anderen het blijkbaar doodnormaal schijnen te vinden, haal ik mijn schouders op, hoop dat we geen dikke takken zullen treffen en geniet van het uitzicht.
De bus stopt zowat recht voor het voormalig spoorwegstation.
Even kijken, ja hoor, we zitten goed.
Wanneer we de oude 1e klas wachtkamer binnengaan, reizen we terug in de tijd. Van de zoldering tot de vloer en van het ouderwetse meubilair tot aan de openhaard, waar een kolenvuur in brandt, alles ademt de jaren vijftig van de vorige eeuw uit. Ik ga meteen in een makkelijke fauteuil met een hele hoge rugleuning voor het vuur zitten en vraag aan Marjanne om in het zelf-bedienhoekje een bak koffie met koek voor me te halen. Marjanne schenkt twee kopjes koffie in uit een thermoskan, pakt twee gemberkoeken, gooit de centjes in een potje en komt bij me zitten. Hoewel het buiten niet erg koud was, genieten we van de hete koffie en de gloed van de openhaard. Na de koffie wordt het hoog tijd om ons op de boeken te storten. We gaan nog een deur door en zien, waar vroeger de stoomtreinen stonden af te blazen, een paar honderd boekenkasten met duizenden 2e hands boeken. Marjanne is meteen vertrokken, op zoek naar de Jane Austen afdeling. Wanneer ik een vreemd geluid hoor en naar boven kijk, komt daar een treintje langs puffen.
De spoorbreedte schat ik op 4 inch.
Na een uurtje boekruggen kijken, waarbij ik maar een fractie heb gezien van alles wat ze hier hebben, ga ik weer naar voren en mag, voor weinig geld, internetten op een pc uit het jaar kruik die niet al te snel is maar wel verbinding met het ZF weet te leggen.
Mijn maag knort, het wordt tijd om Marjanne op te duikelen en ons “Zeebeest” weer op te zoeken. Buiten loopt Marjanne naar de halte. ‘Nee schat, dat is de verkeerde we moeten die aan de overkant hebben.’ ‘Ja maar we moeten nu toch díe kant uit.’ Ze wijst in de goede richting. ‘Zeker, eigenwijs sproetenneusje, maar je vergeet alleen even dat ze hier links rijden, dus moeten we de halte aan de overkant hebben.’
De terugrit is, vooral in de scherpe bochten waar je verwacht dat die topzware bus om zal lazeren, weer “very exciting”. Het landschap is nog steeds de moeite waard, met vergezichten over akkers vol groene uh, hoe heet dat spul? En mooie gele koolzaadvelden.
'Kijk, daar beneden zie je de River Aln, die mondt even ten noorden van Amble in zee uit.’
‘Hoe weet jij dát nu weer?’ ‘O, ik kan al een klein beetje kaart lezen en daar, in het oude station, hing er een hele mooie. Iets anders, zullen we straks meteen even de super inwandelen?’ ‘Ja goed maar we gaan morgen toch naar de Farne Islands, waar helemaal geen winkels zijn?’ ‘Dat is, ijs en weder dienende, wel de bedoeling.’ ‘Mooi’, zegt ze met een tevreden gezicht, ‘dan gaan we morgenochtend voor we vertrekken nóg meer inkopen doen.’ ‘Hallo zeg, hou je ook een beetje rekening met de diepgang? We moeten om buiten te komen eerst nog over een drempel.’
Do. 17-05-,12. Half bew. SW 3-4.
Omdat het tij eerst nog een flink stuk moet stijgen, heeft Marjanne nog zat tijd om de plaatselijke middenstand blij te maken. Dat ik voor pakezeltje mag spelen, spreekt voor zich. Gelukkig komt ook aan deze ellende een eind, zodat we, na het betalen van een onfatsoenlijk hoog bedrag aan havengeld, om 10:30 voorzichtig over de drempel schuiven. Het stukje rivier dat we nog af moeten, heeft zijn vaargeul helemaal aan de noordoever, vlak langs de kade met vissersbootjes.
Bij de riviermonding spant het er nog even om of er genoeg water staat, of liever gezegd of er niet te veel swell staat, waardoor we op de harde zandgrond van de ingang kunnen stoten. Met de motor op langzaam, terwijl ik afwisselend op het echolood en de elektronische kaart kijk, kachelt “Zeebeest” gestuurd door de vaardige handen van Marjanne door de branding naar open water. ‘Ha, we zitten weer op zee, nu mag Wilhelm weer sturen. Ik ga zeil zetten, schenk jij zo een lekker bakkie pleur in?’