Vlieland – Elbe. II
Voor mijn gevoel heb ik amper een oog dichtgedaan, wanneer Marjanne met gedempte stem roept:‘Albert, kun je even komen kijken?’ Nog voor ze uitgesproken is, gooi ik mijn benen over de rand van de bank en sta op. ‘Wat is er loos schat?’ ‘Er is nog niets loos maar het is nogal druk op straat en ik heb liever dat jij even kijkt.’
In de stuurhut kijk ik, terwijl ik de slapers uit mijn ogen wrijf, in het duister om me heen. Ik vraag:’Waar zitten we?’ ‘Om tien voor elf hadden we de Juist Noord boei dwars en nu zitten we hier. Marjanne maakt aanstalten om de “verduisteringshanddoek” van de laptop te halen. ‘Wacht, niet doen! Dan zie ik meteen geen flikker meer.’ Overal om me heen zie ik vuurtjes. Aan BB in de betonde route zie ik de “grote jongens” varen, die kunnen geen kwaad die liggen parallel aan ons koersje en blijven netjes in hun eigen straatje. Aan SB liggen de eilanden met hun slaande vuurtorens en knipogende uitertonnen, ook die staan er niet om bekend dat ze plotseling oversteken. Nee, waar we wel op moeten letten zijn de vissermannetjes die overal om ons heen zitten en weer de idiootste koersveranderingen doen. Hun boord en stoom lichten vallen weg tegen de felle dekverlichting, die veel te hoog gericht staat en zo verblindend is, dat je maar moet gokken wat ze voorliggen.
Uit het zeegat tussen Juist en Norderney stomen nog meer kotters naar buiten en zwermen uit over de zee. Sommigen zoeken de banken onder de kust op, terwijl anderen juist denken dat alle vis recht voor de boeg van “Zeebeest” zit. Dan is er ook nog een ploeg die het meer richting scheepvaartroute zoekt. Een paar vaartuigen, op een graad of tien over BB, zijn bezig met oranje zwaailichten en liggen zo goed als stil maar wat ze aan het uitvreten zijn? Geen idee! ‘Oké, schat ik heb het plaatje, goed dat je me geroepen hebt.’ Ik trek mijn lifeline en zwemvest aan en zeg:’Ik ga de bulletalie en de spinakerboom er af halen, zodat we snel kunnen uitwijken als die malloten ons voor de voeten lopen.’ Even later zijn de zeilen verlost van hun kluisters en zijn we vrij om flinke koersveranderingen uit te voeren. ‘Martje schat, het is nergens voor nodig om met zijn tweeën wacht te lopen, ga jij maar pitten.’ ‘Ja zo, eerst even samen een bak koffie doen.’ Met een mok leut in de hand, leunen we in het donker tegen elkaar aan en kijken naar de lichtjes die mooi tegen de nacht afsteken. “Zeebeest” jaagt nog steeds met een dikke zes knopen door het donker. Dit zijn van die momenten dat we, zonder iets te zeggen, elkaar perfect aanvoelen. We weten allebei ‘Dit is een stukje geluk.’
Marjanne ligt te pitten en ik geniet van het varen. Behalve een tijdelijke dertig graden SB voor die gasten met hun oranje zwaailichten, waarvan ik nog steeds niet weet wat ze aan het uitvreten waren, heb ik de laatste uren amper mijn koers veranderd.
Achteruit zit, al een bijna een uur lang, een driekleurentoplicht dat langzaam op me inloopt. Op dat zeiljacht wordt, aan de grote slingeringen te zien, op het handje gestuurd, steeds verandert het toplicht van kleur; rood, groen, rood, groen. Blijkbaar is die roerganger niet al te ervaren en heeft zich in het hoofd gezet dat mijn heklicht een mooi stuurpuntje is, want hoe ver hij ook van BB naar SB zwaait, steeds komt hij dichterbij. Wanneer hij, naar schatting, geen vijftig meter meer achter me zit heb ik er genoeg van. Ik brul naar achter:’Hé joh, heb ik honing aan me reet?’ Geen enkele reactie. Ik pak de Aldisslamp en schijn hem recht in zijn gezicht, dat wil zeggen, haar gezicht, want het is een vrouw die daar net met haar koppie boven de buiskap uitkomt. De geschrokken roergangster maakt een wilde zwaai naar BB. Achter me hoor ik gestommel en de stem van Marjanne die wil weten en tegen wie ik zo schreeuw. Op het jacht klapt de giek in een ongecontroleerde gijp over naar SB, ik zie de vrouw met het stuurwiel worstelen. Ik doe de Aldisslamp uit en leg in een paar woorden de situatie aan Marjanne uit. Op het jacht gaan de zalinglichten aan, ze verlichten het hele dek, meteen verschijnt er een tweede figuur die het roer overneemt en een koersje kiest dat een flink stuk meer naar BB ligt dan het oude. De zalinglichten gaan weer uit en het toplicht verdwijnt steeds verder richting “traffic lanes”.
Marjanne vraagt:’Was dat nu nodig, die arme vrouw zo aan het schrikken te maken?’
‘Wist ik veel dat het een vrouw was? Trouwens, zij is zelf begonnen, door steeds dichter aan mijn kont te gaan hangen, ik stond gewoonweg te shaken in mijn Jansen & Tilanus. Je weet schat, ik heb niets tegen visite maar ze moeten niet met schip en al in mijn kuip stappen.’
Marjanne heeft geen slaap meer en blijft bij me. ‘Zal ik een verse pot koffie zetten en wat boterhammen klaar maken?’ ‘Ja, doe maar, daarvoor heb ik je uiteindelijk meegenomen.’ ‘O ja? Was er ook niet nog iets anders?’ ‘Iets anders? Ik zou niet weten wat …. O, je bedoelt …. ? Welnee, daarvoor hebben ze de havenkroegen met lonkende deernen uitgevonden.’ Marjanne spuugt vuur! ‘Laat ik het niet merken, als je dat flikt, kan je voortaan alleen nog maar hoge tonen zingen!’
Ik eet wat brood met sardines en Marjanne neemt een kom soep.
Zo kachelen we van uiterton naar uiterton boven de Duitse Waddeneilanden langs. ‘Martje, het ziet er naar uit dat we met daglicht de aanloop naar de Jade en de Weser kruisen en daarna nog een flinke poep stroom meekrijgen de Elbe op. Ik weet alleen niet of we voor kentering tij Cuxhaven zullen halen maar dan kunnen we nog altijd de spijker erin gooien.
05:35 De Harle boei dwars. Wind WZW 3-4. Een niet hoog maar wel rommelig zeetje. We zitten nu boven het zeegat tussen Spiekerooge en Wangerooge Vanaf hier gaan we een stuk noordelijker sturen om de routes van de grote jongens haaks over te steken.
005:55 Steken de Jade monding over.
Vooruit liggen een stuk of veertien grote schepen, voornamelijk doosjes bootjes, voor anker. Ik hou de, op de kaart aangegeven, rede pal aan BB en kijk scherp uit naar tekenen dat er een ankerop gaat. Maar ik zie nergens mensen op de bak bij het spil, geen goudvinken op brugvleugels, geen dikke rookwolken uit schoorstenen en ook nergens een loodsbootje of enig ander teken dat er een vertrekken gaat.
We passeren de vaargeulen van de Neue en Alte Weser zonder te moeten afstoppen of van koers veranderen, we kachelen netjes tussen de in en uitgaande schepen door.
07:10 Shlusseltonne dwars.
Hier zitten we, ook al zien we nergens land, op de Elbe.
07:43 Nordergründe N. dwars.
Verderop komen er ook lichtopstanden bij, die zijn niet genummerd maar hebben de letters van het alfabet.
09:35 Bk A. (Baken A) dwars.
De loodsboot stuift alle kanten op om ingaande schepen te beloodsen en van uitgaande de loods op te pikken.
Wij blijven, buiten de geul, tussen de groene tonnen en de lichtopstanden varen, zo zitten wij de beroepsvaart niet in de weg….
… en zij ons niet.
Het is druk op straat en om nu van alle schepen een foto te maken gaat me iets te ver maar voor dit “Jacht”, de “Spring Panda” van Seatrade, maak ik een uitzondering.
Een passagiersbootje met kooplustige klantjes is onderweg naar Helgoland om taxfree te shoppen.
Dat blauwe houten ex viskottertje is, nu als pleziervaart, ook onderweg naar zee.
We merken dat de vloedstroom minder wordt, de bakens en boeien gaan steeds langzamer voorbij. Gelukkig is de wind gunstig zodat we niet al te langzaam gaan.
11:43 Bk. F. dwars.
Een tankertje.
Cuxhaven is al een tijdje in zicht maar nadert niet erg hard. De vloedstroom die steeds minder werd, is nu helemaal weg. Bij het passeren van de laatste boei, zag ik geen stroomrafeling maar nu, bij de volgende, zie ik dat het tij gekenterd is. Langzaam maar zeker naderen we de stad, aan de kade ligt een windjammer, aan de vorm van de kont te zien is het de “Mir”. We rollen het grootzeil in en zeilen de laatste halve mijl op de Genua.
Marjanne hangt de fenders op en legt de trossen klaar, ik start alvast de motor.
Wilhelm, de autopilot, wordt uitgepikt en ik stuur op het handje langs de “Mir” net voorbij haar boeg is de ingang naar de jachthaven. Pal voor de ingang rollen we de Genua op en varen, zowat onder de boegspriet van de “Mir”door, de haven in. ‘Verrek, moet je nu zien!’ Nog geen twintig meter voor de boeg zwemt er een grote dikke zeehond voor ons uit, Ik zet meteen de motor op dead-slow. De zeehond zwemt onverstoorbaar tussen de rijen jachten door, een pracht gezicht! Wij draaien een vrije box in en meren af. Daarna, met mijn camera in aanslag, zoek ik tevergeefs naar de zeehond. Jammer, ik had hem meteen moeten kieken toen we hem zagen.
In het logboek staat; 12:38 Gemeerd te Cuxhaven.
Recht achter ons, aan de andere kant van de pier, ligt de “Mir”, samen met de masten van de jachtjes aan deze kant geeft dat een mooi plaatje.
Marjanne gaat ons aanmelden bij de havenmeester en meteen door de stad in, op een van de leenfietsen van de haven. Voor dat soort uitspattingen heb ik geen tijd, ik moet hoognodig een zeer delicaat karwei uitvoeren, ik moet “even naar het lek luisteren”.
Albert