Lage brug
We hadden een scheepswerfje gekocht in Friesland.
Het lag op een prachtige plek aan de rand van een dorpje, met eindeloos uitzicht over land en water. Er was geen huis bij maar dat gaf niks want we woonden allebei op een schip: zij op een Katwijker en ik op een zeetjalk.
Er was wel een probleem, want de werf lag opgesloten tussen twee vrij lage vaste bruggen. Volgens de verkoper van de werf zou een van die bruggen binnenkort beweegbaar worden, wat voor mijn werk heel belangrijk was.
Nou was ik wel goedgelovig maar niet helemaal naïef, dus belde ik naar de gemeente om het te checken. “Ja, het klopt dat die brug beweegbaar wordt maar dat kan wel even duren” antwoordde de wethouder. Ik vroeg hoe lang dat was. “Dat kan wel een jaar worden”, sprak hij. Toen ik opmerkte dat de brug dus over anderhalf jaar zeker beweegbaar zou zijn, antwoordde hij zonder omhaal met “Absoluut!” De gemeente had zelfs al een optie genomen op een tweedehands basculebrug uit Meppel.
We tekenden daarna het koopcontract voor de werf. En nu, 32 jaar later, is de brug nog steeds niet beweegbaar. Het heeft mijn vertrouwen in de gemeentepolitici niet gesterkt.
Drie jaar later werden de vaste bruggen wel verhoogd van 2,70 naar 3 meter. Nog steeds veel te weinig voor mijn tjalk die boven de roefdeur 3,43 meter hoog was.
Mijn schip lag er verweesd bij, op een eenzame plek voor de brug. Bij gebrek aan meerpalen lag hij aan twee zware ankers die ik in de berm had ingegraven.
Op een dag, het stormde heftig, belde de plaatselijke palingvisser: “Je schip ligt dwars in de vaart!”. Ik scheurde erheen met mijn Kadett stationcar. Het achteranker bleek losgekomen uit de grond. Met moeite klom ik via de voortros aan boord, bracht een dikke achtertros uit naar de trekhaak van de Kadett en trok de scheepskont met slippende banden naar de wal. Snel klom ik weer aan boord om het achteranker naar de wal te brengen toen de wind even aantrok. De Kadett, geparkeerd op de handrem en in de eerste versnelling, werd meedogenloos en onverbiddelijk met vier blokkerende wielen richting waterkant gesleurd. Pas toen ik de tros losgegooid had bleef hij staan, het linkerachterwiel hing al boven het water.
Uiteindelijk kregen we de tjalk met veel motorgeweld en hulp van de visser weer tegen de wal.
Een paar weken later zag ik een geel oud-ijzerbusje wegrijden bij de tjalk, waarna ik ontdekte dat het roefdak was leeggejat. De lichtbakken, koekkoek en marifoonantenne waren weg.
Het was duidelijk hoog tijd om het schip naar mijn werf te halen!
In die periode waren we met voorbereidingen bezig om ons eigen huis te bouwen naast de werkplaats.
Voor de binnenmuren zouden we leemstenen gaan gebruiken. Dat is een groot formaat “bak”steen, in Lekkerkerk geperst van natte leem en verder ongebakken. Al rekenend kwam ik erop dat we 35 ton nodig hadden, te leveren op 29 pallets met elk 1,2 ton.
Het kwartje viel onmiddellijk!
De kop van de tjalk was 20 cm te hoog voor de brug, de roef 43 cm, gemiddeld dus 31,5 cm. En mijn schip zakte, volgend de meetbrief, precies 1 cm per ton.
Met krijt tekende ik het stuwplan op de buikdenning. Meer pallets achterin het ruim, wat minder voorin, dat vereiste een uurtje rekenwerk.
Het lastigste was om een plek te vinden waar het schip voor de wal kon komen terwijl er een vrachtwagen naast kon staan. Zo ontdekte ik dat alle loswallen in de wijde omgeving zijn verpest, hetzij doordat er geen vrachtwagen bij kan komen, hetzij doordat er meerpalen zijn geslagen voor jachten. Alleen bij het Hooglandgemaal in Stavoren was een geschikte plek en gelukkig kregen we toestemming van de beheerder, de Provinsje Fryslân.
De zware truck loste zijn lading in het ruim, helemaal volgens plan. Met een uur stond alles op zijn plek.
Het was een raar gevoel om op mijn vertrouwde schip te varen, maar dan veel dieper in het water. Leeg varend was het altijd al een eigenwijs kreng om te hanteren, maar zo stuurlastig geladen was het helemaal een loeder. Zij wou maar één ding: de kont naar voren, om het even over bakboord of over stuurboord. Alleen met dubbele stuurtalie was het helmhout te houwen.
Heel voorzichtig liet ik de tjalk onder de brug schuiven. Duie, mijn diep-Friese dorpsgenoot stond voorop. Vlak voordat het hoogste punt van de roef bij de brug kwam legde ik het schip stil. De brug was een millimeter te laag of het schip een millimeter te hoog, maar hoe dan ook: het paste net niet. De bekende truuk (veel gas geven zodat de kont zakt) kon hier niet worden gebruikt want onmiddellijk achter de brug zat een scherpe bocht). Ik riep naar voren: “Duie, wil je alsjeblieft naar achteren komen want dan halen we het wèl”. Hij keek mij wantrouwig aan, met een blik van “bekijk het effe, dat is natuurlijk weer zo’n rotgeintje van jou”.
Ik hield vol, en uiteindelijk sukkelde hij met zichtbare tegenzin naar het achterdek. Ik zag de roef 1 millimeter zakken en schakelde naar stationair vooruit.
Toen we de brug gepasseerd waren was de verf op het hoogste punt dof, maar niet eraf. Er had letterlijk geen papiertje tussen gekund. Mijn berekening was zo slecht nog niet.
Twee jaar later, toen ik de tjalk verkocht had en de leemstenen allang in het huis waren verwerkt, belde ik met de zandhandel naast de brug van de Galamadammen met de vraag of ik 40 ton zand kon lenen voor 1 dag.
“LENEN???!!!” bulderde de man verbaasd. Uiteindelijk toch maar niet gedaan, want het lossen zou lastig worden. In plaats daarvan leende ik stelconplaten. Vijfentwintig ton was genoeg want door de harde zuidwesten wind was het water vrij laag.
Wim.