Zeebeest kan het niet laten XIV.
Ma. 27 – 09 -,10.
‘Met de fiets van Oudeschild naar Den Burg? Ik dacht het niet, m’n achterwerk is amper hersteld van die martelgang door het Grunnigerláánd en dan wil jij me alweer op de fiets hebben, je kan me wat, je gaat maar lekker alleen!’ ‘Zeg, gespierde lafaard, ik heb het vanmorgen vroeg al hardlopend gedaan. Nu wil ik boodschappen doen, vooruit gedraag je als een kerel, pak de fietsjes even en zet ze in elkaar.’ ‘Ahá, zíe je nu wel dat vrouwen niet praktisch kunnen denken? Als je vanmorgen voor je ging rennen even je rugzak had omgedaan, had je alle boodschappen nu al aanboord gehad en was dit gesprek niet nodig geweest. Nou, ik weet het goed gemaakt, ik zet jouw fietsje op de steiger en blijf zelf mooi hier.’ ‘Bah, papventje, je bent geen kerel, je bent een watje.’ ‘Poeh, dat mag jíj rustig zeggen, gekken, apies en kleine kinderen mogen álles tegen me zeggen en bovendien, schélden doet geen zeer, fietszadels wel.’
Terwijl ze weg is probeer ik via WIFI te internetten maar krijg geen verbinding. De havenmeester had al gezegd dat er blikseminslag was geweest en het internetten daarom nog al moeizaam gaat. Moeizaam? Gewoon niks nope nada! Ja, boven in het havengebouw, daar zou het wel gaan maar dat bewaar ik dan wel voor de volgende keer, over een paar dagen zijn we thuis, dan kan ik alle gemiste berichten op mijn dooie gemak doornemen.
Even over drieën komt Marjanne met fiets en volle rugzak de steiger oplopen. Ik pak alles aan, krijg tussendoor nog een zoen en doe extra voorzichtig met het gebaksdoosje dat met een stukje shockoord op het bagagedragertje zit. Marjanne zet koffiewater op en terwijl ik het fietsje inklap en opberg, bergt zij de boodschappen weg. ‘Zeg schat, jammer dat je niet mee bent gegaan, er was daar een heel leuk winkeltje met tweedehandse boeken, echt iets voor jou.’ ‘Oei, oei, wat heb ik een spijt maar niet heus, voorlopig heb ik boeken zat en misschien word ik van de winter wel weer lid van de bieb, dan kan ik lezen wat ik wil en krijg nog ouwe lullen korting op de koop toe.’
Na de koffie met gebak en een gezellig kletspraatje met de buren, wordt het tijd om te vertrekken, richting. Den Oever. Marjanne kijkt binnen of alles een beetje zeevast staat en ik loop een rondje aan dek. De extra fenders kunnen alvast aan de achterpreekstoel, de luiken zitten dicht en gekneveld en er slingert geen losse rommel rond. Niet dat het hard waait of zo maar toch, je kunt nooit weten wat je tegenkomt. ‘Binnen alles oké schat?’ ‘Ja, alles staat vast. Zal ik naar voren gaan?’ ‘Ja, da’s goed, gooi alvast het BB trosje maar los.’
16:45 Vertrek. Bewolkt. Heiig. NE 3-4.
Buiten de haven is het zicht amper een halve mijl dus, voor wanneer het echt dichtvalt, staat de radar al op stand-by. We steken meteen over naar de “groene kant” en volgen deze tot aan de T. 13 en steken daar af naar het Gat van de Stier. Bij de GvS. 6 draaien we oost op en volgen de boeien naar het Visjagersgaatje. Het is druk op straat. Voor ons uit vaart een viskotter met als sleep een aantal lengtes drijvende pijpleiding. Dat zal wel verband houden met mossel of oester hangcultures, waarvan je er steeds meer hier op het wad ziet. We worden opgelopen door een “Geen zand, geen vreten boot” ofwel een hopperzuigertje. Een geladen binnenschip ligt op tegen koers en ook een Wieringer kottertje, compleet met een gevolg van krijsende meeuwen daagt even op uit de nevel ...
… en vervaagt weer achter ons.
Bij Den oever kunnen we vrij vlot door de bruggen en meteen door de sluis in. We krijgen de VIP behandeling, de hele kolk alleen voor ons. Vlak achter de sluis staan de deuren van het KNRM botenhuis open en zien we in het felle kunstlicht de redders bezig met, ja, waarmee eigenlijk? Onderhoud denk ik.
Even verderop, om 19:55, meren we af aan een steiger. DOG. 12.4’
Na het eten bekijkt Marjanne een of andere romantische film en lees ik een boek van Desmond Bagley uit.
Di. 28 – 09 -,10. Bew. E 3-4.
08:40 Vertrek. We hebben een bezeild koersje en geen haast om in, bijvoorbeeld, Trintelhaven te komen. Nog in de haven zetten we zeil en kan de motor uit. Bij de derde ton van de Wieringer Vlaak, de WV. 5, zien we iets wat daar niet hoort te zijn. Een lage, gecamoufleerde, rubberboot heeft zijn lijntje aan de boei vastgeknoopt. Twee mannen, in camouflage pak, met groen-zwart geverfde snuiten waartegen de spierwitte tanden scherp afsteken, zitten vrolijk naar ons te grijnzen. Luid, zo dat die twee het ook kunnen horen, roep ik naar Marjanne:’O jee schat, verstop je, de Mariniers zijn los! Je wilt echt niet weten wat die gasten met vrouwen doen!’ Marjanne verstopt zich niet, integendeel ze lacht naar die lui alsof het echte mensen zijn, in plaats van moordzuchtige beesten die iedere vrouw als een legitieme prooi beschouwen. Ik zeg:’Je hebt mazzel dat hun buitenboordmotor stuk is, anders hadden ze ons geënterd en jou gekidnapt en dan …, brrr ... ik moet er niet aan denken!’
‘Nou.’ zegt Marjanne ‘Twee jonge, gespierde, knappe mariniers? Ik weet niet of ik me daar al te fanatiek tegen zou verweren.’ ‘Foei, vrouw toch, je deugt voor geen cent!’
Achter ons, nog ver weg, zien we twee donkere stippen, in een omlijsting van wit schuim, snel dichterbij komen. Een zwaait af richting de haven van Oude Zeug, de ander passeert ons op korte afstand. Het is een type dat ik nog niet ken maar het ziet er doelmatig, ja zelfs wreed, uit.
Niet ver voorbij ons slaat het apparaat plots een haakse bocht naar SB en racet achter zijn maat aan. Marjanne wijst naar achter. “Kijk, daar komt er nog een.’ Ik pak de kijker. ‘Nee, dat is iets anders, volgens mij is dat een reddingboot.
Ook deze snelle jongen vliegt ons voorbij.
De wind is een beetje zoekend, ze krimpt, ruimt, waait wat harder en is dan weer bijna helemaal weg. Ik ben de hele tijd met de schoten aan het klooien om nog een beetje vooruit te komen. Dan, opeens, blijft de wind in de noord hoek hangen. Marjanne heeft het ook in de gaten. ‘Kunnen we nu spinakeren?’ ‘Ja, tenminste, als de wind uit deze hoek blijft waaien.’ Ik hijs de slurf met de spinaker, zet de spiboom en zorg dat de schoten goed zitten. ‘Martje let op de schoten, daar gaat ‘ie!’ De slurf stroopt omhoog en de spinaker valt vol. Ik haast me naar achter om de schoten zo af te stellen dat het loeflijk nog net niet invalt.
Zoals het er nu bij staat is het, voor een tourzeiler zoals ik ben, prima de luxe.
Liepen we daarstraks met de Genua nog geen vier knopen, nu lopen we er dik zes en een half.
Marjanne is opgetogen. ‘Gaan we niet lekker hard en beweegt “Zeebeest” niet lekker? Zo wil ik wel dágen doorzeilen!
Ik zeg:’Volgens mij ben jij helemaal mesjogge. Normale vrouwen willen helemaal niet dat de spinaker er op gaat, o nee, dat vinden ze veel te gevaarlijk. Maar jij, als ík nog naar de lucht kijk en eens achter mijn oren krap sleur jij de zeilzak al uit de bakskist en staat mij te pushen om dat ding er op te zetten. Weet je zeker dat je in een vorig leven niet toevallig Bloody Mary heette?’ Marjanne straalt gewoon, ze pakt mijn camera en maakt liggend op het voordek een foto van de zoete zuurstok kleurtjes van haar lievelingszeil.
Na uren en uren lang zeilen onder spinaker, meren we om 17:15 af in Trintelhaven. Na het eten bekijken we de foto’s van vandaag op de laptop. Marjanne zegt:’Nou, hoe vindt je die foto die ik gemaakt heb, staat het zeil er onder deze hoek niet prachtig op?’
O jee, iets negatiefs over haar lievelingszeil zeggen, dat kan gevaarlijk worden.
Ik zeg aarzelend:’Tja, ik weet niet … Ze kijkt me argwanend aan. Ik ga in de deur staan, klaar om de kaai op te spurten en vervolg: ‘Maar uh, de reparatielapjes komen zo wél heel goed tot hun recht.’
Albert