Mijn dank voor de reacties, deze keer lieten jullie míj hartelijk lachen.
We gaan weer een stukje verder.
“Zeebeest” kan het niet laten VIII.
Ma. 13 – 09 -,10. Zonnig. W 2 – 3.
Terwijl Marjanne naar beneden gaat om zich te poedelen en wat anders aan te trekken, vouw ik m’n fietsje op en sjouw het in zijn tas aanboord. Ik start de motor, gooi alles los en vaar om 18:35 het Reitdiep weer op. Voorzichtig ga ik op de stuurstoel zitten en mopper op mijn slappe knieën, stijve rug en slapend scrotum. Van benedendeks, laat Marjanne me weten dat ik gewoon een zeurend watje ben en voegt daar aan toe:’En als je zak slaapt, moet je hem even wakker schudden.’ ‘Nee, schat, sinds ik getrouwd ben doe ik dat niet meer, ik kan namelijk al een beetje neuken, daar weet jij trouwens all ... .’ Ze onderbreekt me:’Ja, laat maar zitten, hoever wil je vanavond nog varen?’ ‘Niet ver meer, om zeven uur stoppen ze met bruggenwippen. Misschien komen we nog door de Rode Haan maar de volgende brug halen we zeker niet.’ ‘Goed we zien wel, ik begin alvast aan het eten.’
Bij het naderen van de Rode Haan, zie ik de lichten op dubbel rood springen. ‘Martje, zet het gas maar even laag, we gaan vastmaken over SB.’ Om 19:05 liggen we afgemeerd aan de wachtsteiger en tien minuten later zitten we in de kuip aan de stamppot rode biet met gebakken spekjes en een flinke karbonade.
Wanneer de zon laag staat en de lucht rood begint te kleuren, schenk ik het laatste restje wijn in de glazen en zeg:’Op, alweer, een mooie dag, proost!’ ‘Ja, proost!’
Di.14 – 09 -,10. Regenachtig. W 4-5.
08:10 Vertrek. We roepen de centrale post op en krijgen meteen rood/groen voor ons neus. Samen met een Albin Vega gaan we door de brug. De bemanning van de Vega zit met het vette pak aan in de regen maar wij zitten, in korte broek en T-shirt, in het stuurhutje te genieten. Wat een scheepje hebben we toch, met zowel binnen als buiten besturing, maken twee stappen het verschil tussen nat worden en droogblijven.
08:50 We naderen Lammersburen. Daar ligt een brug met een schutsluis die altijd open staat.‘Post Lauwersoog, Zeebeest bij Lammersburen.’ ‘Zeebeest, wegens de waterstand moet er geschut worden, even geduld a.u.b.’ ‘Lauwersoog, we hebben alle tijd.’ Nog vrij vlot gaan de deuren en de brug open. Ook het schutten, met deuren die zo lek zijn als een mandje en het water met stralen doorheen zeikt, is zo gepiept. Bij het uitvaren zeg ik:‘Zo Martje, dit is een gedenkwaardig moment het is de éérste keer dat we hier moeten schutten, ik had eigenlijk de scheepsnaam, samen met de datum, met oranje loodijzermenie op de sluismuur moeten tjetten.’ Marjanne kijkt me aan met een blik van “Verder alles goed”? Ik zeg:‘Let maar niet op mij, dat heb ik nog overgehouden van de vaart.’ Ze knikt. ’Ja, dat verklaart alles.’
Bij Zoutkamp, varen we jachthaven “Hunzegat” in om te bunkeren. We leggen aan bij de pomp en Marjanne gaat op zoek naar iemand die dat ding kan bedienen. Intussen hang ik de zoetwaterslang in de vulopening. Na een kwartier komt Marjanne terug. ‘Nergens iemand te bekennen. Niet in de winkel, niet op het terrein en ook niet op de steigers.’ ‘Laat maar zitten, we hebben weer genoeg water, bunkeren doen we wel in Dokkum. Gooi maar los voor, we gaan verder.’
Via het Lauwersmeer, Dokkumerdiep komen we voor de sluis bij Dokkumer Nieuwe zeilen. De sluis staat aan de goede kant en de brug gaat vlot open, zodat we meteen kunnen invaren. Onder het schutten zeg ik:’Martje, weet je nog dat reclame filmpje van, - ik dacht - “Even Apeldoorn bellen”, met dat leuke hondje dat naar een rood balletje springt? Later doet hij dat ook op een brug maar dan is het rode balletje geen bal maar de knop van de handel die de brug bediend en laat hij de brug op een schip zakken. Dat was, volgens mij, deze brug’ ‘O ja? Nou, als dat leuke hondje het lef heeft om die brug op mijn bootje te laten zakken, gaat hij, leuk of niet, door de gehaktmolen.’ ‘Zó zeg, ben jij even wreed! Laat die humorloze troela van de Partij Voor de Dieren het maar niet horen, voor je het weet sta je op haar dodenlijst. Oké, de deuren gaan alweer open, lekko die hap!’ We kachelen verder tot aan een Marrekrite ligplaats, een kilometer of drie voor Dokkum. Na het aanleggen wil Marjanne dat we “even” naar Dokkum gaan. ‘Lieve schat, ik ga dolgraag met je mee maar lopend is het me te ver en aan fietsen moet ik ook even niet denken, ik ben nog lang niet hersteld van die martelgang naar Winsum.’ ‘Ja ja, en je moet ook hoognodig naar het lek luisteren zeker?’ ‘Halleluja, praise the Lord! Mijn vrouw begrijpt me!’
Wo. 15 – 09 -,10. Zonnig. W 5 – 6.
09:05 Vertrek. We leggen even aan bij het bunkerstationnetje en varen dan door tot de steiger voor de eerste brug in Dokkum. Eerst gaan we douchen, daarna moeten er, alwéér, boodschappen worden gedaan. Dit keer ontkom ik er niet meer aan, ik moet méé. Tot overmaat van ramp is het nog marktdag ook, bah! Terwijl ik onwillig achter Marjanne aansjok, merk ik dat de lucht dichttrekt en de wind aan het toenemen is, zelfs hier tussen de huizen waait het al behoorlijk. Ik ben blij dat we binnensland zitten, op zee is het nu kermis. Om 13:00, na de middagsluiting, gaan we verder. Het waait nu met 7 – 8 bft. Tussen de bruggen, waar we moeten wachten tot de bruggenwipper op zijn fiets gearriveerd is, heb ik in de vlagen moeite met het op de plaats houden van ons eigenwijs “Zeebeest”. Bovendien kruipt er een groot motorjacht zowat in mijn kont, zodat ik niet even achteruit kan steken om wat ruimte te pakken. Onder het motto; liever tien gekken voor me dan één achter me, wenk ik naar dat motorjoekel dat hij me voorbij kan gaan. Nee, ondanks dat hij twee schroeven plus een hek en een boegschroef heeft, blijft meneer al spelend met zijn handeltjes pal achter me hangen. Evenlater, wanneer we door de laatste brug zijn, is Mister Motorjoekel zeker van gedachte veranderd, want nu komt hij hard opzetten. ‘Ja zeg, nu, vlak voor een onoverzichtelijke bocht, krijg je haast? Wel Nelis, je kunt me even gevoegelijk de bout hachelen, ik wil je hier niet naast me hebben, je wacht maar even tot we voorbij die bocht zijn.’ Ik blijf pal midden vaarwater aanhouden. Nelis probeert, met een verbeten gezicht, zich tussen ons en de BB oever te wringen maar ziet daarbij niet wat ik zie. Ik geef een brul en wijs naar de bocht, waaruit een charter tjalk volle kracht aan komt stormen. Nelis kijkt, schrikt, gooit het gas eraf en kruipt, nog maar net op tijd, achter “Zeebeest” aan naar de SB oever. De tjalk heeft, ondanks dat hij zijn zwaard naar beneden heeft, zowat de volle breedte van het vaarwater nodig om, al driftend, de bocht door te komen. Voorbij de bocht leg ik “Zeebeest”, pal bij de oever, zowat stil. Wanneer ik Nelis, die nu pal achter me blijft, gebaar dat hij er nu langs kan, loopt hij ons, na enig aarzelen, voorbij. ‘Zo, Nelis heeft een lesje geleerd.’ Marjanne zegt:’Ja, maar die tjalk kwam ook wel érg hard door die bocht gieren, ik schrok er ook van.’ ‘Hard? Ja, dat is zo, maar hij moet wel, er staat nu een dikke acht bft., als die platbodem er geen gang in houdt, hebben ze die lege blaas echt niet onder controle en duiken ze zo de oever in.’ ‘Nou, ik vind het onverantwoord om zo te varen, ze kunnen beter ergens afmeren en wachten tot het wat minder hard waait.’ ‘Ja, dat is zo maar die charters hebben zich aan een strak schema te houden. Wanneer ze niet op tijd in de hun afloshaven zijn, krijgen ze gezeur aan hun kop en claims aan hun kont.’ ‘Toch vind ik dit niet kunnen.’Goed schat je hebt gelijk, maar ga nu je portemonnee maar pakken want daar verderop zit die beroepsvisser en ik durf te wedden dat jij best trek hebt in gerookte aal.’ We meren, met de kiel in de modder, langszij de vissersboot. Marjanne stapt de wal op en loopt naar het huis om bij de vrouw van de visser een pondje natte en een pondje gerookte aal te halen. Op een motorjacht dat op het erf ligt, is de visser aan het klussen. Hij komt naar beneden om een praatje te maken. We hebben het over het vangstverbod voor aal en allerlei andere ongein, die ministers over het gewone volk uitstorten. Dan zegt hij dat hij er mee stopt maar dat zijn dochter de visserij voortzet. Alleen wil zij liever werken met een kleine boot, dus ligt de grote te koop. Ondertussen komt Marjanne, gezellig kletsend met de vissersvrouw, naar ons toe. We nemen afscheid van deze aardige mensen en varen weer verder.
We passeren hier en daar mooie hoekjes.
In het open land, merk je pas echt hoe hard het waait. Volgens de radio hebben we te maken met windstoten van 9 bft. Of we dat nu echt al voor onze kiezen hebben weet ik niet maar dat we, zonder te zeilen, af en toe een graad of vijftien slagzij maken zie ik wel.
De bruggenwipper in Birdaard Draait zo vlot, dat we de vaart er in kunnen houden en niet verwaaien. Tussen de huizen, waar de wind minder vat op ons heeft, stomen we zo langzaam mogelijk naar de tweede brug. Daar komt de bruggenwipper al aan, staande op de pedalen knokt hij zich tegen de wind in. ‘Kijk:’ Zegt Marjanne:’Dat is pas fietsen! Daar kan jij een voorbeeld aan nemen.’ ‘Ja, kom zeg, een stukkie van amper driehonderd meter, dat kan m’n kleine zussie ook!’ Na de brug overleggen we even, ‘zullen we hier blijven?’ we besluiten door te varen tot een Marrekrite steiger kort voor Leeuwarden.
Een kilometer of drie voorbij Birdaard buigt het vaarwater nog meer af naar het zuiden, zodat we nu constant met de wind meehangen.
Toch ben ik niet bang, mijn Marjanne houdt het roer!
Om 16:05 vlijt “Zeebeest” zich, galant geholpen door de wind, tegen het steigertje aan.
Ik trek een fles wijn open en pak wat kaas, toastjes en droge worst. Marjanne zegt:’Schenk mij maar een pilsje in.’ Ze pakt een inmiddels ontdooide gerookte aal en warmt die nog heel even op in de hapjespan. Dan komt ze bij me zitten en begint aan pils en aal. Wanneer het arme beest helmaal afgekloven is en haar pilsje op, zegt ze:’En straks stoof ik de natte aal – het is ruim een pond - met boter, peper en zout. O ja, ik doe er ook een paar schijfjes limoen bij, heerlijk!’ Ze kijkt me enthousiast aan en vervolgt, wanneer ze mij ziet huiveren:’Maar wees niet bang, jij hoeft er niet van te eten, voor jou heb ik een braadworstje.’
Albert