Kano vakantie in de Ardennen. III
Gearmd en nog nagenietend van een perfecte avond, komen we in het donker bij ons tentje.
In het schaarse maanlicht zien we dat de buren hun vakantiewasje hebben gedaan.
Dat wil zeggen dat ze, zo te zien, alles wat ze hadden in de wasmachines hebben gepropt en te drogen gehangen aan ónze waslijn!
Die waslijn, een oude fokkenval van zesentwintig meter die we gebruiken om badkleding, handdoeken en de slaapzakken overheen te hangen, is nu afgeladen met het zooitje van die aso’s van hiernaast.
Ik bid even een stukje achteruit maar geloof niet dat een confrontatie met een ploeg bezopen maffianen, zich in mijn voordeel zal uitpakken, dus kruipen we ons tentje in en proberen te pitten.
Het luidruchtige buurtfeestje gaat tot door tot diep in de nacht.
’s Morgensvroeg, het is net een beetje dag aan het worden, pakken we alles in en op de auto.
Marjanne zegt: ‘Je laat ze toch zeker niet de lijn houden?’
‘Nee schat, daarom ik moet eerst even de was er afhalen ga jij vast in de auto zitten?’
Vlug maak ik de lijn aan weerskanten los, knoop een end aan de trekhaak spring in de auto en rij weg met de hele sliert wasgoed er achteraan.
Een van de vrouwen komt in slip en hemd - je weet niet wat je ziet brr. - al krijsend naar buiten gestormd en ik, beleefd als ik ben, roep door het open raampje: ‘Buon giorno!’ en geef haar het één vingersaluut.
Voor de poort haal ik de rest van de was, die nog niet achtergebleven was op de vochtige bosgrond, van de lijn, pleur het zooitje in de vuilcontainer en schiet, zoals het hoort, mijn lijntje keurig op, want een zeeman houdt nu eenmaal van orde en netheid.
Marjanne, die nog geen woord gezegd heeft, komt weer een beetje bij haar positieven en zegt stomverbaasd: ‘Maar dat kan je toch niet maken?’
‘Niet? Nou, ik dacht anders dat het me toch aardig gelukt is. Het leek me trouwens best wel een leuk gezicht voor de buurtjes, niet dan? ’
Mijn bedoeling is om dwars door Spanje naar de Atlantische kant te gaan.
Marjanne, met “Het Beste Boek Van de Weg” op schoot, is mijn loods.
‘Ja hier, nee de volgende of eh nee toch hier!’
Op het nippertje pak ik de afslag en wacht op de volgende loodsaanwijzing.
Net wanneer Marjanne aarzelend, met een vinger op de bladzij zegt: ‘Ik geloof dat je niet helemaal goed zit - nu is het opeens míjn verantwoording - zie ik borden opduiken die me vertellen dat we een grens naderen.
Even later worden we door een Franse douanebeambte Frankrijk in gewuifd.
We stoppen op een parkeerplaats, alwaar ík me over het navigatie gebeuren ontferm.
‘Oké, ik weet nu waar je in de fout ging, nu zal ík dat varkentje even wassen. Nee, dat boek heb je niet meer nodig, vanaf nu zet ík de koers uit!’
Even aarzel ik nog of ik niet toch nog even een blik in het wegenboek moet werpen maar mijn zeemansinstinct, van het soort waar postduiven jaloers op zijn, verteld me dat ik goed zit.
Toch klopt er iets niet, in plaats dat de weg daalt richting de vlakte, gaat hij steeds steiler omhoog en komen er ook meer kronkels in.
Zou ik dan toch, en dat is eerlijk gezegd haast niet mogelijk, een héél klein beetje op een verkeerd koersje zitten?
Druk is het hier ook niet maar toch belanden we in een stilstaande file van wel zeven auto’s.
De borden wegwerkzaamheden geven aan dat er verderop wel eens iets aan de hand kan zijn maar wat precies is niet te zien vanaf hier.
De weg buigt zich met een kronkel in een bergpas tussen steile rotswanden.
Uit die pas komen vier auto’s, de verkeersregelaar wenkt naar ons rijtje en dat begint op te trekken.
Nog steeds als zevende en laatste auto sluit ik aan maar de regelneef steekt zijn hand op en laat me stoppen.
Ik krijg even het gevoel dat hij de pik heeft op buitenlanders, maar nee hij komt bij mijn raampje staan, zegt iets, overhandigt me een plankje en wenkt me door.
Even later rij ik alweer achter nummer zes langs een stuk weg waarop een wals stukken steen en zand tot een stevige onderlaag perst.
Ik kijk naar het mysterieuze plankje op Marjanne’s schoot, het is iets van dertig bij vijf centimeter en wit met rode strepen.
Er begint me iets te dagen en ja hoor, wanneer we na een kilometer of drie bij de volgende verkeersregelaar komen en ik hem het plankje toesteek, wordt dat zondermeer in ontvangst genomen en rijden we ongehinderd verder.
‘Wat was dat nou?’ Vraagt Marjanne.
‘Dat schat was een VRI uit de tijd van Fred Flintstone.’
‘Een vee er watte?’
‘Een Verkeers Regelings Installatie, ofwel stoplichten.’
‘Kijk, alleen de verkeersregelaar die het plankje in handen heeft mag het verkeer doorlaten en als zijn rij erdoor gaat geeft hij, net als daarstraks aan ons, de laatste het plankje mee. Maar wat anders, ik heb onderhand geen idee meer van waar we zitten maar aan de zon te zien gaan we west op, en dat is uiteindelijk ook de bedoeling.
Wordt verv.
Albert.