Om er weer een beetje in te komen, is hier een ouwetje.
Greetsiel.
Wínkelen! Lig je in een leuk oud waddenhaventje haventje, met een hele vloot klassieke houten viskottertjes die er gewoon om sméken om aan alle kanten bekeken en bewonderd te worden, moet je mee wínkelen! Lopend op de dijk zeg ik:’Laten we eerst een slag naar de overkant maken en op die kotters af koersen, straks zijn ze misschien weer naar zee en vissen wij achter het net.’
Hoewel ik zelf zeer ingenomen ben met deze nautisch getinte volzin, verblikt of verbloost Marjanne niet. Ze neemt me mee aan het handje en zet er zo hard de sokken in, dat ik amper nog een foto kan maken van het eenzame kottertje aan de overkant.
Een jaar of tien terug kon je hier een kanon afschieten zonder iemand te raken en waren de kotters de enige bezienswaardigheid. Tegenwoordig is het stadje helemaal op toeristen ingesteld, het stikt hier van de souvenirwinkeltjes. Elk vierde huis in de rij is een theestube met theegarten aan de achterkant, elk vijfde huis is een boetiekje en/of kunst atelier met schilderijen, sierraden en smakeloze rotzooi en elk zesde huis is een restaurant geworden met een bordkartonnen kok op de stoep die je de menukaart voorhoudt. Van de toeristen die hier rond scharrelen zijn de meeste op “rollator leeftijd”, ik voel me hier gewoon een broekenmannetje. Tegen Marjanne zeg ik:’Zie je hoe die vrouwen naar me kijken, misschien moet ik weer eens naar de kapper of zo.’
‘Welnee, dat is het niet, voor die ouwe taarten ben jij gewoon een lekker jong ding, wees maar niet bang, ik blijf dicht bij je.’
Marjanne wil vis eten, dus gaan we naar de viswinkel. Daar haalden we al vaker een lekker vers maaltje. Ik blijf op straat wachten maar ze is, diep verontwaardigt, al snel weer buiten.
‘Wat denk je, ze verkopen geen verse vis meer, het is een visrestaurant geworden! Ja ik mocht wel reserveren, voor mórgenavond nota bene.’
Wanneer Marjanne, zoals nu, echt kwaad is moet ik heel goed op mijn woorden letten, dus buig ik me naar haar toe en zeg bezorgd: ‘Je hebt toch wél een tafeltje bij het raam gekozen?’
Ze kijkt me aan met een blik die me doet vrezen voor mijn gezondheid, even maar, dan barst ze in lachen uit, geeft me een zoen op “de platte bek” en zegt: ‘Rot vent ik hou van je!’
We gaan maar diepvriesvis halen bij de nieuwe grote supermarkt aan de buitenkant van het stadje. Onderweg lopen we nog wat zaakjes in en uit.
‘Alleen maar even kijken,’ zegt ze.
In een zaakje met kettinkjes, armbandjes en halssnoeren, ziet ze toch wat dingetjes waarmee ze nodig even voor de spiegel moet gaan staan.
‘Nee, toch niet, die misschien? Nee, ook niet.’
Na hele ritsen halssnoeren te hebben geprobeerd zonder een keuze te kunnen maken, laat ze zich met de woorden, ‘We kijken straks op de terugweg nog wel even,’ mee naar buiten tronen.
Vlakbij de supermarkt zie ik in een vitrine wat posters die mijn aandacht trekken.
‘Ga jij vast een karretje pakken, dan kijk ik even daar bij het gemeinschaftshaus ofwel gemeenschapshuis.’
‘Gemeenschapshuis, wat is dat nu weer?’
‘Weet je dat niet? Dat is de plek waar de hele gemeenschap gemeenschap heeft, groepsseks zogezegd.’
‘Ach mánnen, ze denken ook altijd maar aan één ding!’
‘Já, goed hè?’
Ze zegt niets maar werpt me een blik toe die me meteen in vlam zet.
Bij de fijne vleeswaren heb ik Marjanne alweer ingehaald.
‘Er treedt vanavond een shantykoor op, dat lijkt me wel wat, je kunt nu al kaartjes kopen.’
De overijverige en zeer beleefde VVV dame die de kaartjes verkoopt zegt:’Mag ik uw kürpas even zien, dan krijgt u korting en …’ Ze zwijgt opeens, kijkt nog eens goed naar mijn onguur uiterlijk, sjofele kleding en afgetrapte schoenen.
’Ach, u bent zeilers? Dat is dan twaalf euro alstublieft, veel plezier vanavond.’
Nu mag ik eindelijk langs de visserijkaai wandelen. Prachtig dat oude spul!
Het neemt me weer mee terug naar 1960 toen ik als ketelbinkie met het S.S. Amstelland, een ouwe Liberty, de Elbemonding aanliep en precies dezelfde houten kottertjes zag rondscharrelen. Natuurlijk lopen we nog een stuk verder tot aan het werfje, zodat we ook het onderwaterschip van zo’n juweeltje kunnen bewonderen.
We eten bijtijds, gestoofde pangafilets met schijfjes citroen en een boter mosterdsausje. Daarbij puree, verse peultjes, worteltjes en een heerlijke, gekoelde, witte wijn.
‘Zie daar, een eenvoudige doch voedzame maaltijd, jonge vriend,’ zoals Heer Ollie B. Bommel placht te zeggen. Marjanne heeft genoeg gegeten en maakt een puddinkje open maar ik neem liever het laatste restje puree met de laatste peultjes en het laatste restje saus, lekkerrrr!
Net wanneer ik lekker zit uit te buiken, verteld de fluitketel dat het tijd is om de afwas te doen.
‘Martje, help me onthouden dat de volgende boot groot genoeg moet zijn om een afwasmachine te installeren.’
We gaan in het clubschip, een oude slikkrauter, douchen, daarna is het omkleden en het stadje in. Hoe zei mijn ouwe bootsman dat ook alweer? O ja, “Vooruit jongens! Schijten, scheren, schoenen poetsen en de wal op!”
Wanneer we arriveren is de zaal al zo goed als vol en ik zie dat we ook hier bij de jonkies horen. De “koorknaapjes”, helemaal op zijn “zeemans” uitgerust in gestreept T shirt, kompleet met baard en een bierbuik, staan bij de bar hun stembanden te smeren. We zoeken een plekje aan een van de lange tafels en bestellen wat te drinken, Marjanne een frisje en ik bier. Het koor schuifelt naar het podium, de dirigent houdt een prevelementje, de zaal geeft een beleefd applausje en het koor barst los. Het eerste lied is er een van Freddy Quinn, “Junge komm bald wieder”, nu niet bepaald een shanty maar ach, het klinkt lekker en ze weten het goed te brengen. Ik bestel nog een bier. Nu komen er een paar drinkliederen dus, om in stijl te blijven, bestel ik er nog een. Het volgende nummer is wél een mooie oude shanty, “The Mingulayboatsong”. Ze hebben het echte rauwe, van drank doortrokken, geluid in hun stemmen en zingen goed. Het is alleen jammer dat ze, net zoals ze hier met films doen, alles nasynchroniseren en het in het Duits brengen, het komt op me over als vloeken in de kerk. Gelukkig ken ik de originele tekst dus zing ik luidkeels in het Engels met ze mee.
Heel ya ho boys, let her go boys
Heave her head round into the weather
Heel ya ho boys, let her go boys
Sailing homeward to Mingulay.
Om me heen zie ik de ouwetjes naar me kijken, sommigen blijverrast en nieuwsgierig, anderen kijken een beetje boos en afkeurend. Nevermind ík voel me happy. Ik neem een flinke slok en zing mee met het volgende couplet.
What care we boys how white te Minch is
What care we boys, for windy weather
When we know that every inch is
Closer homewards to Mingulay.
Dan volgen er een paar nummers die het beter zouden doen in die Tiroler danstent in Hamburg, je weet wel, Zillertal op de Reeperbahn. Há, daar is de kelnerin met mijn bier. Ze rekent af en vraagt of we hier met urlaub zijn.
‘Nein, mit segelyacht, nur fur eine nacht, morgen gehen wir weiter nach Norderny.’
Ze kijkt om zich heen of er nog klanten zijn die wat willen bestellen, gaat met één bil op tafel zitten en begint een heel gesprek . Ja, dat dacht ze al, als hier Hollanders komen is het bijna altijd met een boot. Haar jongen heeft ook een boot, hebben we niet die mooi houten Noorse jol in de jachthaven zien liggen? Nou nee, maar morgen zal ik er beslist even naar gaan kijken. Zo kletsen we nog even door tot er verderop naar haar gewenkt wordt. Voordat ze wegloopt, bestel ik nog een pul bier. Het shantykoor zet nu een lied in dat van oorsprong echt Duits is. “In Hamburg sagt man Tschüss”. Het refrein zing ik uit volle borst mee. De coupletten ken ik wat mindergoed maar dat geeft niet, dan lallala ik, tussen de teugen bier door, wel wat mee. “Rum aus Jamaica” zing ik ook mee maar hou het zelf bij bier.
Het is pauze, de stoere zeebonken gaan even pissen en aan de bar hangen, dus neem ik ook nog een pul. Het geroezemoes verstomt, het koor staat al weer klaar en de accordeon zet “Fiddler’s Green” in, een van mijn favorieten. Het koor valt precies gelijk met mij in, heel knap van ze. Alleen is de taal niet goed, het is wéér in het Duits. Ach, wat maakt het uit, ik hou het op de originele Engelse versie. Zo zingen we, mijn achtergrond koortje op het podium en ik in de zaal, tweetalig, het hele lied uit. We zijn echt gewéldig goed, toch wil Marjanne niet dat ik op mijn stoel ga staan om het applaus in ontvangst te nemen. Ze vertrouwt zeker de stoelpoten niet? De rest van de avond wordt het steeds een tikkie mistiger om me heen. Het is dan ook reuze knap van Marjanne dat ze me veilig aanboord weet te brengen. Ze is een meid waarop je steunen kan, soms letterlijk
Albert