Weer verder met
Op eigen kiel 9.
‘Waar gaan we eigenlijk heen broer?’
‘Tja broertje, eigenlijk wou ik naar Kopenhagen maar het is duur liggen daar, dus denk ik nu aan Roskilde.’
‘Kan je daar goed stappen?’
‘Gaat wel maar natuurlijk niet zo goed als in Kopenhagen. Maar vanuit Roskilde ben je, voor een paar centen in no time met de trein in Kopenhagen, dus…’
‘Hoe weet je dat nu weer, ben je daar wel eens met de trein geweest?’
‘Nee maar als je je vakliteratuur een beetje bijhoudt, dan weet je dat soort dingen.’
‘Vakliteratuur, wat voor vakliteratuur?’
‘De Water Kampioen natuurlijk, wat anders?’
‘Staat daar ook in hoe de Deense meiden zijn, zijn het stijve trutten of eh?’
‘Niet veel anders dan de Hollandse meiden, het ligt er maar net aan hoe je ze benadert.’
‘Oké, op naar Roskilde!’
We hebben besloten om in een ruk door naar de Roskilde Fjord te kachelen, dus zoeken we geen ankerstekkie op maar maken een warme hap - Sauerkraut mit Kartoffeln und Bratwurst - die we, met bord op schoot, in de kuip naar binnen werken.
De wind is wat aangetrokken, er staat nu iets van een dikke 3, bijna 4Bft.
We zijn Langeland zowat voorbij, het wordt al een beetje donker.
Omdat Lex nog niet gewend is om op commando inslaap te vallen, neemt hij de eerste wacht.
‘Kijk Lex we zitten nu hier en díe boei moet je over pakweg tweeënhalf uur in zicht krijgen, dan mag je mij roepen. Goed om je heen blijven kijken en als je het ook maar even niet vertrouwt moet je mij roepen. Goeie wacht.’
‘Ahoy kapitein, kom je buitenspelen?’
Ik wrijf mijnogen uit en stommel de kuip in.
Alex geeft blijk van bewondering en verwondering over het op de voorspelde tijd en richting doorkomen van de boei.
‘En recht vooruit nog wel!’
Ik doe of dit doodnormaal is en er niet ook een portie toeval aan te pas komt en zeg: ‘Ja Lex, je kan navigeren of niet.’
‘Ga jij maar pitten, je zal wel moe zijn.’
‘Helemaal niet, ik kan makkelijk een nachtje doorhalen.’
‘Mooi, dan ga ik weer liggen.’
Ik doe of ik aanstalten maak om de helmstok weer aan hem over te laten.
Snel wipt Alex de kajuit binnen en wanneer ik een minuut of wat later naar binnen schijn ligt hij, met zijn kleren nog aan, half ín zijn slaapzak half eruit.
We glijden langzaam door de nacht, het is niet echt donker, er hangt een halve maan aan de hemel en de sterren doen ook hun best.
Ik zucht en wou dat ik niet met mijnbroer maar heel romantisch met een mooie griet van al dat moois kon genieten.
Ik zal hem maar niet porren want hoewel de mooie grieten het af laten weten, zit ik liever in mijn uppie te genieten dan dat mij broer de sfeer verpest met zijn “humor”.
In de verte komt er een vuurtje boven de kim, volgens de kaart moet dat Rosnæs Fyr zijn.
Langzaam komt het dichterbij.
Wanneer we het vuurtje passeren, verleg ik de koers wat naar stuurboord om langs de NW punt het eilandje Sejero te passeren.
Het is volop dag wanneer ik Alex por met, ‘opstaan lui beest, de schipper heeft honger!’
Mopperend komt hij overeind, plenst een minimale hoeveelheid water in zijn snuit en maakt aanstalten om een ontbijt in elkaar te stampen.
De geuren die naar buiten zweven vertellen me dat het iets van gebakken eieren met bacon wordt.
Wanneer ik de laatste hap met een slok koffie wegspoel, zeg ik: ‘Kijk Lex, hier zitten we, zoveel graden sturen we dat moet ons ruim langs Sejero brengen. Tegen dat we het eiland dwars hebben kan je me porren voor de nieuwe koers.’
Even later lig ik te meuren in mijn slaapzak.
‘Albert, kom vlug, we zitten bijna aan de grond!’
Ik vlieg naar buiten en zoek vlug de omgeving af maar zie niet waar hij zo van geschrokken is.
‘Nee, kijk naar beneden!’
Beneden, zie ik inderdaad de bodem met stenen schelpen zand en waterplanten.’
Er gaat mij een lichtje op.
‘Niets aan de hand Lex, we varen hier over een bank die meer dan vier meter onderwater zit, daar kunnen wij met onze vijfennegentig centimeter diepgang makkelijk overheen, kijk maar op de kaart maar jij hebt nog nooit zulk helderwater gezien, vandaar.’
Hij is nog niet overtuigt.
‘Ja maar…’
‘Als je me niet gelooft, dan stap je toch even overboord om een stukje mee te lopen, echt waar broerlief, het is hier staande drinken.’
Al met al ben ik over mijn slaap heen, dus zet ik de volgende koersjes vast in de kaart en laat me door het zonnetje opwarmen.
Lex wil ook niet meer pitten dus zitten we met een mok leut zwijgend te genieten van dit kalme plezier tochtje.
Wordt verv.
Albert.