plusfast schreef :
Mooi geschreven! Je ziet (en ruikt) het voor je.
Nog een paar van deze verhalen en ook jij kunt beter je eigen verhalen-draadje starten!
Nou, vooruit dan.
Ik heb nog een kerstverhaal, althans, een verhaal dat zich rond kerst afspeelde, in 2007. Ook weer met eten.
In die tijd had ik nog de sleep-/duwboot Berghout-2, wat meteen mijn forumnaam verklaart.
Urkers en 100 kilo chinees.
De dokperiode in Franeker duurde enkele weken. De sleepboot kreeg de eerste fatsoenlijk beurt sinds 20 jaar.
Er was dan ook veel te doen: achterstallig onderhoud van de vorige eigenaren wegwerken, de hele achterballasttank vernieuwen, de schroef (vierblads, diameter 1,75 meter) en de straalbuis herstellen en de versleten buitengland vervangen (een ingewikkeld bronzen draaistuk van 85 kilo).
Omdat ik het sturend vermogen onvoldoende vond, werd het roer aangepast.
Verder kwam er een nieuwe duwsteven voor, met dik zwaar rubber en een ingebouwde telescopische sputpaal.
Ook in de machinekamer gebeurde veel. Ik verwijderde de beide plunjerpompen waarmee het buitenboordwater voor de koeling werd verzorgd, want die krengen lekten altijd verschrikkelijk, op het laatst wel een ton per draaiuur. Alle overbodige leidingen, driewegkranen en afsluiters werden weggehaald (en dat waren er héél veel, ooit mit Deutschem Gründlichkeit aangelegd). Daarvoor in de plaats kwam een enorme U-bundelkoeler, zeg maar een beunkoeler, en een nieuwe oliekoeler. De beun maakten we van 20 streeps staal.
En passant verwijderden wij de acht motorkoppen voor revisie, en deden nog
allerlei kleinere klussen aan de motor.
Eindelijk, na weken ploeteren, waren we toe aan proefdraaien. De boot lag weer in het water, voor de wal bij het dok in Franeker. Het was zaterdag, vlak voor kerst.
Na alles vijf keer gecontroleerd te hebben (ècht niks vergeten, ècht geen lekkages?) en grondig voorsmeren gaf ik de ouwe Deutz een dot startlucht.
De kar kwispelde van genot. Hij draaide prachtig zonder klappertanden of kwijlen.
De boldertjes op de wal waren een beetje iel, dus ik durfde niet meer dan 100 klappen per minuut te draaien. Mijn plan was om maandagochtend met de eerste brugdraai naar Harlingen te varen (in het weekend zat het kanaal op slot in de winterperiode), daar de kop op de kade te zetten en dan ècht stevig proef te draaien om de nieuwe koeling te testen.
Zoals altijd viel ook dit plan aan duigen. Zondagmorgen werd ik gebeld: “Ben je beschikbaar? Er is een schip geladen met betonblokken gezonken bij het Paard van Marken. Wil je een ponton met materialen en personeel ophalen in Breezanddijk en daarmee naar dat schip?”.
Tja, dan doen we dat proefdraaien wel onderweg, dacht ik. Ik zegde toe dat ik maandagmorgen met de eerste brug- en sluisdraai zou komen.
Er was echter een klein probleempje. In dok had ik lekker opgeruimd. Ook de proviandkasten. Er stond nog 1 blik bruine bonen en 1 pak houdbare melk. De winkels hadden nog geen zondagsopening, en thuis had ik nog vier sneetjes oud brood en een aangebroken pak koffie.
Maandagmorgen verliep alles voorspoedig na de start om half zes; ik passeerde de Boontjes vlot en was al voor het middaguur gekoppeld aan het ponton. Er waren drie opstappers die (de hemel zij geprezen) een goed gevulde lunchtrommel bij zich hadden. Mijn maag maakte ondertussen meer lawaai dan mijn hoofdmotor.
De reis naar het Paard duurde lang. Het ponton bleek een dood paard: zo’n vierkant kreng dat met geen mogelijkheid sneller wil dan 8 km per uur. Al vóór het Krabbersgat waren de eetdozen leeggelikt. Er werd een zweem van crisis waarneembaar. “Als er geen brood is, laat het volk dan taart eten” sprak ooit Marie-Antoinette, maar helaas, ook de taart was op.
We legden het ponton bij het gezonken schip dat nog half boven water uitstak. Daar lag nog een ander bootje met hongerige hulpverleners. De voedselcrisis dreigde te verworden tot een revolutie; guillotines werden opgericht! Het hongerige volk was gegroeid tot 10 man.
Toen kwam het goede nieuws dat wij in Zaandam een groot ponton moesten ophalen om de lading betonblokjes op over te slaan. Goed nieuws? Ja! Want dat betekende: door de Oranjesluizen naar binnen en dan langs het Java-eiland. Eten-eten-eten!!!!!
Ik belde De Piraat, een prettig merkwaardig afhaal-eettentje, en zei:”Doe maar voor 20 personen chinees, geeft niet wat, en als ik zo om mij heen kijk niet al te scherp. En drie kilo gemalen koffie. Tot over een half uur”.
Terwijl ik even later, inmiddels aan de Surinamekade, de motor smeerde (dat moest elke 2 uur), liep het volk naar De Piraat.
Toen ik weer omhoog klom uit de vetkuil wist ik niet wat ik zag: ze kwamen aanlopen met drie kruiwagens vol eten. Ze zeiden dat er nog iemand anders voor 10 man had besteld maar die had dat niet afgehaald; kregen we gratis mee!
De hele berging van het schip duurde ruim drie etmalen. In die drie dagen hebben we met gemiddeld 10 man genoten van chinees-ontbijt, chinees-lunch, chinees-diner, chinees-tussendoortje en chinees bij de koffie. En een hapje chinees bij de borrel.
Alles mede mogelijk gemaakt door de pasgeërfde magnetron van moeders en een buitentemperatuur die onder nul bleef, waarmee al die plastic bakjes mooi koel stonden..
Dankzij De Piraat is er niemand van honger gestorven. Maar het heeft erg lang geduurd voordat ik weer eens zin kreeg in een lekkere portie bami.
En hoe zit dat met die urkers uit de titel van dit stuk?
Tja, urkers....
Er was door de eigenaar van het gezonken schip een bok uit urk ingehuurd, op uurbasis. Die bok kwam aan, liet de ankers vallen, koos een ligplek op 100 meter van het schip, sloot de deuren en reageerde niet op oproepen via de marifoon of telefoon. Waarom zouden ze ook, ze vingen immers 1250 euro per uur bij daglicht en het dubbele bij duisternis. (We zaten daar rond de kortste dag van het jaar). Hoe langer het zou duren, hoe beter voor hun portemonnee.
Op het gezonken schip stond een rupskraan, zo’n graafmachine op rupsen. Die moest er als eerste van afgetild worden. Na heel lang aandringen (er was al een halve dag om) kwam er een beetje leven op de bok: hij bewoog iets naar het schip toe en men liet de haak zakken tot 4 meter boven de rupskraan. Daarna was het weer: motoren en lichten uit, iedereen naar binnen, deuren dicht, communicatie uit.
Mijn bloed begon over te koken, maar ja: ik was niet de opdrachtgever.
Pas enkele uren later had ik de opdrachtgever zo ver dat ik met hem naar de bok voer. Op de vraag waarom ze gestopt waren verklaarde de bokschipper dat ze geen hijsstroppen hadden. “Jaja”, zei ik, “een bok die geen stroppen heeft. Maar dat is geen probleem, dan mag je de mijne lenen, die liggen achterin”.
O nee, tóén hadden ze opeens wèl stroppen.
Met overduidelijke tegenzin werden de stroppen van de bok overgezet, en aan de rupsen van de kraan bevestigd (best een koud klusje, zo half in het water).
Ik was blij dat er weer gang in zat.
Hoewel??!! Op de bok ging wéér alles uit en dicht. Het veiligheidsventiel op mijn bloedbaan begon spontaan te fluiten.
Weer enkele uren later, na lang aandringen, kwam de verklaring: “We hebben geen sluitingen”.
Ik weet uit ervaring dat een modale bok meer sluitingen aan boord heeft dan dat er joints in Amsterdam zijn , maar bood aan: “Geen probleem, ik heb veel zware sluitingen in m’n achteronder, die mag je lenen”. O nee, tóén hadden ze opeens wèl sluitingen.
Dit drama heeft zich dus drie dagen voortgesleept. Ik kreeg ernstige neiging om de meest verschrikkelijk oorlogswapens op urk los te laten, natuurlijk na een langzame, pijnlijke doch effectieve ontleding van de bok met zijn bemanning.
Aan het eind van de derde dag kwam er zowaar actie: opeens zaten er stroppen om het schip en binnen een uur was-ie boven water. Wat bleek? Op het IJ was een scheepje overvaren en gezonken waarbij iemand verdronk. De bok moest daarheen. En dus kon er opeens wèl gewoon gewerkt worden.
In de nacht voor Kerst liep ik in soepdikke mist Pampushaven aan met een drijvend eiland voor de kop gekoppeld, bestaande uit het weer drijvende doch dode schip, twee grote pontons met 800 ton betonblokjes en het werkponton met de geredde kraan erop. Ik heb de havendam niet gezien, maar volgens de plotter op mijn radarscherm zou-ie op 25 tot 30 meter afstand moeten liggen.
Het voorval (met vele andere ervaringen uit het verleden) leverde mij een nieuwe lijfspreuk op: ”Ik heb een hekel aan generaliseren en aan urkers.”
Wim. Kerst 2007.