“Zeebeest” doet een rondje NL.
3.
Do. 15-07-,10
Midden in de nacht word ik wakker door dat “Zeebeest” behoorlijk grof tegen de fenders ligt aan te rijden. De wind is van OZO 3 bft. naar de ZW hoek gedraaid en toegenomen tot 5-6. We liggen nu aan lagerwal en hebben de volle aanloop van de golven over het hele meer voor onze kiezen. We gaan op en neer en heen en weer en smakken zo nu en dan met kracht tegen de SB fenders, die daarbij piepen en kraken maar wel tussen wal en schip blijven hangen. Voor de zekerheid druk ik er nog drie fenders tussen en controleer de trossen, die staan lang, dubbel en doen wat ze moeten doen. Omdat in mijn blote togus aan dek staan te huiveren nu niet bepaald een hobby van me is, duik ik weer naar binnen en kruip stijf achter “Kaap Kont”.
‘Ga weg, je bent ijskoud!’ ‘Niet zeuren wicht, je bent niet alleen aangemonsterd als kok maar ook als beddenwarmertje voor de gezagvoerder, dus verwarm me!’ Een op het laatste moment afgeweerde elleboogstoot richting ribbenkast, doet me toch enige afstand nemen.
Omdat we zo langzamerhand naar Trintelhaven – aan de Dijk Enkhuizen Lelystad - moeten gaan voor de Zeilersforummeeting, zullen we om 08:00 vertrekken naar Stavoren. De gedachte dat het zomerbriesje tegen de ochtend wel een end zal zijn afgenomen, kan ik gevoegelijk op mijn buik schrijven. Er staat een dikke 6 die duidelijk ambitie heeft om een gespierde 7 te worden en ons daarbij stijf tegen de steiger drukt. Omdat het boegschroefje weer eens kuren heeft, moeten we zien af te draaien op een spring. We verhangen wat fenders, zodat de kont goed beschermt is. Dan zet ik een spring in een dubbele bocht vanuit de kont en begin langzaam achteruit te slaan. Snel halen we de andere trossen binnen. Ik druk het motorhandel wat verder naar beneden, het spring staat nu goed strak maar de neus wil nog niet echt van de kant weg. Dan maar wat meer power, de neus begint te komen maar pas bij vollekracht achteruit draait hij een graad of veertig naar BB. Marjanne laat zien dat, hoewel ze als beddenwarmertje nog veel te leren heeft, ze aan dek haar mannetje staat. Ze heeft, op twee slagen na, het spring los gemaakt en wacht op mijn seintje. ‘Lekko!’ Op het zelfde moment zet ik de motor in zijn vrij, wacht twee seconden en geef vollekracht vooruit. Achter me gooit Marjanne de laatste slagen los en laat de tamp van het spring uitlopen. “Zeebeest” begint, steeds sneller, vooruit te lopen. Met een snelle blik achter me zie ik nog net de tamp door de ring op de steiger schieten, nu kan Marjanne de oogsplits van de kikker halen en het spring, dat als een natte staart achter “Zeebeest”, hangt binnenhalen. De wind heeft ons, voor we vaart hadden, alweer een stuk teruggedrukt maar nu, met voldoende druk op het roer, scheren we wel met de kont vlak langs de steiger maar winnen ook hoogte. Wanneer we op koers liggen kan rubberboot “Loodje”, die we voor vertrek langszij hebben genomen, weer achter ons hangen.
Het plan is om vandaag in Stavoren te overnachten zodat we morgen naar Trintelhaven kunnen zeilen. Op de motor tegen de wind in over de Fluesen is tamelijk saai, maar als ik naar de roergangers van een paar meeliggers kijk die in het vette pak buiten staan en daarbij het nodige buiswater voor hun kiezen krijgen, ben heel tevreden met ons stuurhutje waar ik gewoon in korte broek en T shirt lekker droog zit te sturen. Met de wind in de lengterichting van de plas, lopen hier korte hoge golven die samen met het groene land en de jagende wolken voor een prachtig plaatje zorgen.
Na bijna drie uur varen meren we af in Stavoren en gaan als eerste waterladen. Dan wordt het tijd voor douchen en boodschappen doen. Omdat we een goede koeling hebben, kunnen we nu alvast het nodige vlees inslaan voor de BBQ van zaterdagavond.
We hebben genoeg zoetwater, stores en gasolie aanboord voor een dag of vijf en kunnen morgenochtend zo uitvaren. Toch is er een ding waar ik niet zo gelukkig mee ben, namelijk de weerberichten, die ook voor morgen een heel dikke zuidwester voorspellen. Dat houdt in dat we morgen, of de hele dag moeten laveren over een gemeen knobbelzeetje, of er uren lang op de motor tegenin moeten liggen hakken. In beide heb ik niet veel trek, uiteindelijk vallen we onder de noemer “pleziervaart” en plezierig moet het blijven. ‘Martje, wat dacht je er van om nu te vertrekken? Nee, niet naar zee maar binnendoor naar de Kop van Overijssel en via het Ketelmeer naar het Zuidersoppie, dan komen we niet al te ver van Trintelhaven uit op een ,waarschijnlijk, bezeild koersje. Wat denk je er van?’ Als antwoord start ze de motor, loopt naar het voordek en begint de voortrossen los te maken. Dan draait ze zich naar mij en zegt:’Maar ik wil onderweg nog wel een keer hardlopen.’ Ik zeg:’Ja, dat is goed!’ Daar achteraan mompel ik:’Je trekt je waterschoentjes maar aan, dan kan je aan de zwemtrap gaan hangen, wel grote stappen nemen en hard duwen dat scheelt weer in de gasolie.’ Nadat ze de trossen en fenders heeft opgeborgen en we onder de Genua door het kanaal zeilen, komt ze er nog even op terug. ‘Lieve jongen, dat jouw gehoor niet meer is wat het geweest is, wil niet zeggen dat ik ook een tikkeltje doof ben, dus let een beetje op je woorden anders slaap jij vannacht in de bakskist.’ ‘Ja schat, mag mijn Teddybeer dan ook mee?’
We komen op de eerste plassen. Hier, op het open water, merken we pas goed hoe de wind is toegenomen. Onder alleen maar een klein stukje van de Genua, lopen we tot 6 knopen. Dan gaat mijn mobieltje, het is de elektrieke-kaartenboer, ons mini lapgeval is binnen. Ik zeg:’Mooi, bedankt voor het belletje, we komen maandag even langs.’ Marjanne zegt:’Waarom maandag? We komen er toch langs, we kunnen er rond vier uur zijn.’ ‘Dat wel maar met het overzetten van alle kaarten hebben ze algauw twee á drie uur werk, dus vandaag wordt dat niets meer en mag je blij zijn als je morgen pas rond de middag weer vaart. Ik kachel liever vandaag flink door, net zolang tot de bruggen en sluizen gesperd zijn en we niet verder kunnen.’ Ze knikt. ‘Goed, dat doen we.’ We zeilen heerlijk, nog geen twee uur doen we over het stuk Stavoren Heeg. Jammer dat we hier afslaan en bij de Woudsender Rakken de Genua weg moeten rollen om op de motor verder te gaan.
De tocht gaat verder door Woudsend, over het Slotermeer en door Sloten – waar de bruggenwipper eerst een kwartiertje staat te kletsen met een paar dorpsgenoten voordat hij voor ons aan het werk gaat. Eerst denk ik nog. ’Ach, er moet dadelijk zeker een bus over, maar nee, er komt totaal geen bus langs, hij is gewoon gezellig aan het ouwehoeren en dat jachie kan wel even wachten. Ja, ik weet het, ik heb vakantie dus wat zou het? Maar toch ….
Via het mooie kleine Brande Meertje komen we bij het Prinses Margrietkanaal, dat we oversteken om de Follegasloot op te kachelen. Bij de grote vaste brug bij het Tjeukemeer. Volgens de kaart is de brug twaalf meter hoog, dus kunnen wij er, met onze twaalf meter veertig beslist niet onderdoor. Maar omdat ik weet dat de overheden die dat soort dingen vaststellen altijd een flinke slag om de arm houden, heb ik, al een paarjaar terug, héél voorzichtig geprobeerd of ik er toch onderdoor kon. Omdat het hoogste uitsteeksel op de mast een buigzame VHF antenne is was de gok niet al te groot. Ook nu schuiven we, zonder dat de antennespriet de onderkant van de brug kietelt, kalm het Tjeukemeer op. Aan de overkant van het meer, bij Echtenerbrug, wordt het bruggengeld per klompje geïnd door een volledig in een smetteloos uniform gestoken brugwachter. Hij heeft zelfs een échte pet op zijn hoofd en een keurig gestrikte stropdas om zijn nek. Ik ben diep onder de indruk en als antwoord op zijn groet, kan ik alleen maar stamelen:’Da da dag me meneer.’ Marjanne beweert dat ik de goede man in de maling neem, hoe komt ze dáár nu bij? Voorbij de brug liggen tientallen huur motorboten op klanten te wachten. Er zijn grappige kleine bakkies bij maar ook van die grote grove joekels, die net één centimeter onder de vijftien meter grens vallen en daarom zonder vaarbewijs verhuurd kunnen worden aan de eerste de beste boerenlul uit Beieren die het, niet geringe, huurbedrag kan opbrengen maar van varen hoogstens weet dat water nat is. Wat daar het resultaat van kan zijn weet ik, als ex sluismeester, maar al te goed.
Ik kijk eens naar de kaart en op de klok. ‘Martje, als we mazzel hebben met de bruggen, komen we vandaag nog tot de Driewegsluis op de grens van Friesland en Overijssel.’ ‘Prima, weet je wat? Ik begin vast aan de voorbereidingen voor het eten, dan kan ik direct gaan koken wanneer we vast liggen. De Driewegsluis zelf is niet echt meer in gebruik sinds hij vervangen werd door de Mr. H. P. Linthorst Homansluis maar daar zijn wel goede aanlegmogelijkheden voor “Zeebeest”.
De Oldelamerbrug en de Oldetrijnsterbrug, die op afstand worden bediend, draaien na een marifoon oproep heel vlot, zodat we om een minuut of zes voor acht bij de aanlegplaats bij de Driewegsluis aankomen. Langzaam vaar ik er langs om een plekje voor de nacht te vinden. Marjanne, die al voorop staat, zegt:’Kijk, de sluis geeft rood-groen!’ Inderdaad nu zie ik het ook, er ligt een motorbootje op de remming en de deuren gaan al open. Ik geef wat gas bij en vaar achter het motorgevalletje de kolk in. Pal achter mijn kont gaan de deuren dicht, “Loodje” krijgt nog net een vriendschappelijk klapje voor haar kont van de SB deur. Nog voor we goed en wel vastliggen, zakt het water en gaan de benedendeuren open.
Dit is mazzel hebben, ik had nooit gedacht dat we er vandaag nog door zouden komen.
Exact acht uur varen we uit. Ik roep naar de sluismeester:’Wel thuis en eet smakelijk!’ Hij lacht en roept:’Goeie vaart!’ Als ik nog even achterom kijk zijn de deuren al bijna dicht, staan de lichten op dubbelrood en zie ik de sluismeester in zijn auto stappen.
‘Zo Martje, we hebben het gered.’ Ze zegt:‘Ja, we hadden geluk dat er al een bootje lag te wachten, anders waren we er nooit meer doorgekomen.’ ‘Nee schat, ik bedoel dat we gemazzeld hebben dat we in Overijssel zijn aangekomen zonder door die barbaarse Friezen te zijn gemolesteerd.’ Marjanne zegt:’Hou toch op, kletsmajoor, de Friezen zijn heel gewone aardige mensen die geen vlieg kwaad doen.’ ‘Ja ja, dat dacht Bonifacius ook.’
We zitten nu op de Linde een heel mooi oud kronkelend riviertje dat we over een kilometer of drie volgen. Bij een 3x24 uur steiger waar al één motorboot ligt willen we aanleggen voor de nacht. Helaas heeft die motorbootidioot, op het vrije stuk van de steiger, zijn aggregaatje, dat een pokke herrie maakt, neergezet. Ik mag van Marjanne niet aanleggen om de goede man, op mijn eigen charmante wijze, duidelijk te maken dat hij een ietsepietsie overlast bezorgd maar dat ik, mocht hij er zelf niets aan kunnen/willen doen, best bereid ben om met een simpele voetbeweging het probleem op te lossen. ‘Goed schat, jij je zin. Maar heb je gezien waar hij vandaan komt? Juist ja, van Texel, dat eiland waar jij zo gek op bent, nou ik ga er nooit meer heen, dat zal ze leren. Marjanne zegt:’Het wordt tijd dat ik ga koken, als je honger hebt wordt je altijd een ietsepietsie onredelijk en zelfs een tikje agressief.’ ‘Wát, ík onredelijk en agressief? Als je dat nog een keer durft te zeggen lazer ik je subiet over de fucking side!’ Ze steekt het gas onder de pannen aan en zegt:’Over twintig minuten worden de wilde beesten gevoederd.’
We gaan BB uit, de Ossenzeilster sloot in en vinden een leuk vrij plekje waar we aanleggen en afmeren. Ik ga even de wal op om mijn benen te strekken en bootjes te kijken. Waneer ik terug bij de boot ben, zegt Marjanne:’Kom je eten?’
Over het dijkje lopen drie oudere mannen in korte broek en shirtje te joggen. De achterste, een nogal corpulente heer, houdt in en kijkt, onbeschaamd met begerige blikken, naar onze volle borden. Marjanne knikt hem, net iets te vriendelijk, toe en zegt:’Goeden avond, lekker aan de wandel?’ ‘Ja.’ Zegt de man. Ze kijkt demonstratief naar zijn uitpuilende buik en zegt:’Mooi, dat is heel goed voor u.’ De man wordt rood, draait zich af en loopt vlug door. Wanneer ze een kwartiertje later terug komen, kijkt Marjanne ze, stuk voor stuk, heel onschuldig aan. De achterste, die een heel eind achter zijn maten aansukkelt, vermijdt ieder oogcontact.
Later kom ik er nog even op terug:’Schat, was dat nu nodig? Die arme man loopt nu misschien wel met een levensgroot minderwaardigheidscomplex rond.’ Ze zegt, terwijl ze heet water en een scheutje afwas in de gootsteen doet:’Ik kan merken dat je lekker gegeten hebt, dan vind je de hele wereld lief en aardig. Maar die man? Ik kon het even niet laten, hij keek zowat het eten van mijn bord en de wijn uit mijn glas.
Kom je? Ik was af, jij droogt.’
Albert