Wederom hartelijk dank voor jullie support.
Neut 17.
Het is zaliger te geven dan te ontvangen.
Wanneer na de schaft de kraanmachinisten weer terug zijn, staan de dockers al ongeduldig te wachten. Het is zaterdagmiddag, dat houdt in dat de matrozen vanaf nu in overwerk staan. Flip heeft geen trek in overtime en gaat liever een middagje shoppen. ‘Prima flipje, ga je gang het zal moeilijk zijn, héél moeilijk zelfs maar misschien redden we het ook zónder jou.’ Manuel en ik duiken het ruim in en Jesus zit weer pontificaal op de winch met zijn mes te spelen. We leggen niet alleen hout onder de walsenden maar stempelen ook tussen de stapels onderling en tussen de stapels en de spanten. Eén keer probeert de voorman om het tempo op te jagen, we zijn nog aan het stempelen wanneer er een walsend van een ton of vijf boven het ruim komt. Ik trek Manuel mee onder het marsedek en geef een brul naar boven. ‘Fuck off! Niet boven het luik komen met die handel zolang er nog mensen onder staan!’ De voorman begint een grote bek op te zetten maar zwijgt plotseling. Van uit de beschutting onder het marsedek, kijk ik schuin omhoog en zie waarom. Jesus staat bij hem en tilt met de punt van zijn mes de kin van de voorman op. Deze staat, met zijn neus naar de hemel gericht, en durft zich niet te verroeren. Ik geniet eerst nog even van dit schouwspel, voor ik roep; Obrigado Jesus. É o suficiente – Dank je Jesus. Het is genoeg - . Jesus wacht nog even maar haalt dan, tergend langzaam, zijn mes weg. De voorman laat voorzichtig zijn hoofd zakken, slikt even, voelt onder zijn kin en kijkt naar zijn vingers. Hij is zichtbaar verbaasd dat er geen bloed aan zit en voelt voor de zekerheid nog een keer. Blijkbaar heeft hij de boodschap begrepen, want hij gebaart de hijs weer tot boven de kaai en pas wanneer ik hem een seintje geef dat het kan, draaien de kranen hun last weer boven het schip.
Tussendoor, wanneer de diesel-loc de trein verder duwt om de volgende wagon onder de kranen te brengen, vlieg ik even het ruim uit en de wal op, om vanaf de kaai de diepgang af te lezen. Tegen half drie, het schip ligt stijf in haar reet, dat wil zeggen, de kont ligt zeven voet dieper dan de kop. Laat ik het laden stoppen. ‘Voorman, we gaan verder op luik één!’ De kranen en de trein rijden tot voor luik één en het laden gaat verder Bij drieën komt Neut even kijken en roept naar beneden: ‘Komen jullie straks pikheet houden of moet ik een kan koffie hier brengen?’ ‘Nee Neut, we komen niet naar achter maar als je een kan ijsthee met een drie mokken brengt, ben ik je eeuwig dankbaar. Om drie uur laat Jesus een emmer met twee mokken zakken. Manuel en ik gaan om de beurt even zitten met een peuk van de Weduwe en een mok ijsthee met veel citroen en ijsklontjes. Al met al gaat het laden redelijk vlot en wanneer die ouwe even komt kijken en vraagt hoelang het nog gaat duren, laat ik hem weten dat we waarschijnlijk om een uur of zes kunnen beginnen met zeeklaar maken. Tegen vieren komt hij nog eens kijken. ‘En stuur, zes uur klaar? Dan ga ik nu de loods bestellen.’ ‘Moment cap.’ Ik ga helemaal aan bakboord staan zodat ik de kraanmachinisten kan zien zitten. Ik zwaai met twee handen naar ze en de linkse kraanmachinist staat op en steekt een hand op. Ik wijs op mijn klokje, til mijn handen vragend op en maak een kappend gebaar. Hij steekt resoluut vier vingers op. ‘Nou cap, u ziet het, om vier uur kappen de kranen ermee.’ Er komen nog twee hijsen, dan zetten de cranedrivers hun kraan in rustpositie en klauteren naar beneden. De dockers zijn, alweer, niet zo erg blij met de situatie, maar het schelden en vloeken mist toch het vuur en de overtuiging die er vanmorgen nog in doorklonk. Wanneer de dockers zijn vertrokken roep ik: ‘Jesus, kan je even afdalen naar ons aardse stervelingen?’ ‘Que?’ Zegt Jesus. ‘Trabalho, aqui debaixo’ – Werken, hier beneden - . ‘Sim steerman.’ We gaan aan de gang met; balken, een motorzaag spijkers, hamers, staaldraden, sluitingen en spanschroeven. Tegen halfzes is ruim twee al bijna zeeklaar. ‘Jongens, we stoppen er mee, maandagochtend beginnen we om zes uur, dan zijn we klaar wanneer de dockers in ruim één verdergaan.’ Manuel lacht. ‘Viereneenhalf uur overtime, is plenty money!’ ‘Nee Manuel, jij hebt vandaag meer dan je best gedaan en Jesus heeft ons heel goed vanuit de hoge beschermt, jullie krijgen zes uur de man.’ Wanneer Manuel mijn woorden vertaald krijgt ook Jesus een stralende lach op zijn snuit. Wat mij betreft hebben ze het vandaag dubbel en dwars verdiend.
Het is maandagochtend en wanneer tegen halfacht de dockers komen aanzetten, hebben wij ruim twee al zeeklaar. Het zijn nu andere gezichten dan eergister, alleen de cranedrivers zijn dezelfde twee onverstoorbare figuren van afgelopen zaterdag. Voor ze beginnen maak ik een praatje met de nieuwe voorman. Ik leg uit wat zijn voorganger voor ideeën had over stuwen en veiligheid en besluit met: ’Wanneer jij er net zo over denkt als hij, heb ik liever dat jullie meteen weer vertrekken.’ Hij lacht: ‘Maak je niet druk stuurman, ik weet over wie je het hebt, bij mij gebeuren dat soort dingen niet. Hij geeft me een knipoog. ‘Bovendien wil ik straks niet met lekke banden staan.’ ‘Zo, dat weten jullie ook al?’ ‘Ja, Mister Butcher zat het zelf in de pub uitgebreid te vertellen. Hij hoopte op wat medeleven maar werd finaal uitgelachen.’ Ik grijns ‘Tja voorman, dat weet je, op een haventerrein kan je weleens scherpe voorwerpen aantreffen.’ ‘Of koks met scherpe messen.’ Zegt hij. Ik kijk hem heel onschuldig aan. ‘Hoe bedoel je?’ ‘O, hij is gezien maar er is niets gezegd, jullie zijn niet de enigen die een hekel hebben aan Mister Butcher, ook de kraanmachinisten mogen hem niet.’ Onder het praten dirigeert hij een walsend tot boven het ruim. ‘Flipje, Manuel! Naar beneden, hout er tussen stoppen!’ ‘Jesus, haal jij nog wat sjormateriaal uit het kabelgat?’ Zelf hou ik een oogje op de diepmerken. Tegen tienen loop ik naar de voorman. ‘Nog twee platen voorman, allebei aan stuurboord.’ Ook die ouwe sein ik in. ‘Cap dit worden de laatste twee, dan liggen we aan ons merk.’ ‘Mooi zeun, de loods is al besteld.’ Hij kijkt door zijn ramen naar buiten. ‘Je laat die laatste toch wel aan stuurboord laden he?’ ‘Tuurlijk cap, dat spreekt voor zich.’ Hoewel die ouwe helemaal niet bijgelovig is, - vraag het hem zelf maar - moet ik het niet flikken om het schip over bakboord af te laden, o nee, dat brengt een ongeluksreis. Vandaar dat ik, om die ouwe gelukkig te maken, altijd probeer af te laden met een paar graden slagzij over stuurboord. De laatste walsenden liggen er in en de dockers lopen de gangway af. Ik bedank de voorman voor de prettige samenwerking en loop naar de kranen. Aan de cranedrivers geef ik, ‘With the compliments of our cook.’ een platvink whisky, die in dank aanvaard wordt. Ik neem de exacte diepgang op. Achter liggen we 4,06 mtr. en voor 3,61. Twee voet achterover is niet slecht. Ik had gegokt op anderhalve voet maar twee is ook goed, dan stuurt ze lekker en hoe dieper de schroef, hoe vaster het water. Het gemiddelde van de twee Plimsollmerken geeft precies SNA – Summer North Atlantic – aan. Vlug wip ik naar de kaartenkamer om e.e.a. in het journaal te zetten en daal daarna in het ruim af om mee te helpen bij het stempelen en sjorren. ‘Flipje, laat je maats maar verdergaan met stempelen, rol jij die kuil staaldraad maar naar die hoek, dan neem ik de draadtang, de sluitingen en de kiezen mee.’ Ik loop nog een keertje extra voor wat spanschroeven en ga aan de slag.
Wanneer die ouwe boven het luik roept dat de loods aanboord is, gaan we even aan dek om voor en achter te maken en duiken meteen het ruim weer in. Intussen staat die ouwe zelf aan het wiel en brengt ons door de havens naar de sluis. Nog voor de sluis zijn we klaar en beginnen dicht te gooien met alleen een korte onderbreking tijdens het schutten maken we, terwijl die ouwe, op loodsmans-aanwijzingen, de River Avon afzakt, zeeklaar. Wanneer we bij Avonmouth The Bristolchannel opvaren en de loods overstapt op de loodsafhaler, leggen we de laatste hand aan het zeeklaarmaken. ‘Manuel en Jesus, gaan jullie achterop alles opruimen en zeevast zetten? Flipje loop maar met mij mee.’ We maken een rondje over dek en ruimen nog wat wrijfhouten en andere losse rotzooi op. Op de bak borgen we de ankers door de grondstoppers dicht te draaien en de “klussen” van vrije val naar “in zijn werk” te schuiven. Als laatste sluiten en knevelen we het stalen luik van het kabelgat. Het is al vijf voor twaalf wanneer we onze klauwtjes staan te wassen. In de messroom sla ik vlug wat voer naar binnen en ga naar boven om die ouwe af te lossen. Ik kijk even naar de laatste peilingen in de kaart, controleer de koers van de autopilot en kijk wat er rondom te zien is en wie er nog meer op straat zijn. ‘Ik hoop dat we in de golf een beetje christelijk weer treffen stuur, want gesjord en gestempeld of niet, het blijft een kutlading.’ ‘Da’s waar cap maar die rotzooi zit goed vast en als het zich morgen wat gezet heeft gaan we, voor we de golf in duiken, de zaak nog eens nalopen. Ik moet trouwens weer denken aan de vorige keer dat we een reisje Bristol – Pasajes deden, wat was u ziek en wat was u weer stronteigenwijs, op en top een Groninger.’ ‘Ja, hou maar op ik was niet alleen ziek maar dankzij jou leek mijn reet wel een speldenkussen. Nou stuur, ik ga een hapje eten, goeie wacht.’ ‘Eet ze cap en straks een goeie rust.’
Ja, dat tripje van toen, nu al bijna drie jaar geleden, was voor die ouwe zeker geen plezierreisje.
=========================================================================
We liggen in Bristol bij de scrapyard en laden verschroot metaal voor Pasajes, een stadje in de Bay of Biscay, vlak bij de Franse grens. Tijdens het laden komt die ouwe geen enkele keer aan dek kijken en eet om twaalf uur, zonder wat te zeggen, alleen een bord soep, om zich daarna weer snel terug te trekken in zijn eigen verblijven. Omdat ik dit niet van hem gewend ben, stap ik de salon binnen en zie daar die ouwe languit op zijn bank liggen. ‘Wat is er loos cap?’ ‘Niets, alleen een beetje keelpijn.’ Zegt hij met schorre stem.’ ‘Volgens mij is het wel wat meer dan een beetje keelpijn, u heeft het klamme zweet op uw voorhoofd staan. Wacht maar even. Ik wip binnendoor naar de kaartenkamer en haal de thermometer uit de medicijnkist. ‘Zo cap, steek die maar even in uw hol.’ Hij sputtert behoorlijk tegen. 'Rot op met dat ding, ik ben verdomme geen kleuter en jij bent verdomme mijn moeder niet.’ Sorry cap, uw keel is er erger aan toe dan ik dacht want ik versta er geen woord van maar steek dat ding nu effe in uw kont, dan bent u over drie minuten van me af.’ Waarschijnlijk inderdaad om van mijn gezeur af te zijn, geeft hij toe. Na dat mijn secondewijzer drie keer rond is geweest, zeg ik: ‘Ja, laat maar zien. Hm, achtendertig acht, dat is koorts. Ik laat een dokter komen.’ Met rouwe, nauwelijks verstaanbare stem, zegt hij: ‘Als je dat maar uit je bolle kop laat, geef me maar een handje aspirines dan ben ik morgen weer beter.’ Omdat ik weet dat hij een dokter in no time zijn hut heeft uitgevloekt, geef ik toe. ‘Goed geen dokter maar als uw temperatuur door de negenendertig gaat, laat ik een ambulance komen om u mee te nemen.’ Zacht voeg ik er aan toe: ‘Desnoods in een dwangbuis.’ Schor fluistert hij: ‘Het is alleen mijn strot die ziek is, mijn gehoor is goed, lelijke snotaap.’
We zijn klaar met laden, de agent heeft samen met die ouwe de papierwinkel afgehandeld en een loods besteld. Zowel gisteravond als vanmorgen, verdomde de gezagvoerder het om zijn temperatuur op te nemen, dus weet ik niet hoe hij er aan toe is. Ik hoop dat de aspirines wat geholpen hebben maar als ik die zweetdruppels op zijn kop zie, weet ik het nog zo net niet. Om 13:10 is het voor en achter. Zodra we buiten Avonmouth de loods hebben afgezet. Verdwijnt die ouwe, zonder wat te zeggen, van de brug. Verdomme, hij zag er daarnet uit als de dood van pierlala, bleek, rillend en met dikke zweetdruppels op zijn kop. Pas om dik kwart over zes, we hebben Foreland Point Lt. ho. zo’n beetje dwars, komt hij me aflossen. Wanneer ik hem aankijk zie ik het al, hij is echt strontziek. Ik geef de wacht over en ga wat eten. Dan daal ik af in de vetput en babbel even met de eerste vetpriester. ‘Dus meester, als jij nu af en toe op de brug gaat kijken, dan moet je mij porren als hij niet meer kan, goed? Mooi dan ga ik nu pitten.
Wanneer het licht aangaat en de vetpriester roept, ‘Stuur, je kan beter bovenkomen!’ heb ik voor mijn gevoel amper een kwartiertje geslapen maar volgens mijn wekker is het al bij tienen. Vlug steek ik mijn kop onder de kouwe kraan en loop naar de brug. Eerst kijk ik op de radar en rondom het schip, dan pas kijk ik naar die ouwe die als een slappe dweil, in elkaar gezakt op de bank in de kaartenkamer zit. Het is duidelijk hij is te ziek om nog te functioneren. Waar zitten we? Aan stuurboord zie ik twee vuurtorens slaan. Dat is het eiland Lundy waar we op deze koers ruim vrij van blijven. ‘Meester help eens een handje, die ouwe moet meteen zijn nest in. Samen krijgen we die ouwe naar beneden en in zijn kooi. ‘Meester, ik ga zien dat ik een dokter aan de lijn krijg kan jij voor pleur zorgen? Mooi dank je.’ Het duurt even voor ik via Scheveningen Radio een arts te pakken heb. Ik leg uit wat er speelt. De dokter vraagt me het hemd van mijn lijf maar veel wijzer kan ik hem ook niet maken en over de inhoud van de medicijnkist zijn we ook al heel snel uitgepraat. Conclusie, er moet een arts bij om te zien of hij aanboord kan blijven of naar een ziekenhuis moet maar hij denkt dat het wel het laatste zal worden. Ik weet genoeg. Na de dokter bedankt te hebben, roep ik de Britse Kustwacht op en leg uit wat er aan de hand is. We overleggen de mogelijkheden. Evacuatie per helikopter is in dit stadium wat al te drastisch. Terug het Bristol kanaal in, met bijna vier knopen stroom tegen, zet ook geen zoden aan de dijk. Ten anker komen in de St Ives Bay is met deze wind, N.N.W. 5 – 6. ook geen optie. ‘Mister mate, kan je Landsend ronden en de Penzance Bay aanlopen? Dan zorgen wij dat er een arts aanboord komt.’ ‘Ja dat is goed, zodra ik de Longships voorbij ben geef ik jullie mijn ETA door. Uit.’
Zo sta ik de hele nacht door. Af en toe wip ik even de trap af naar die ouwe en geef hem wat water voor zijn droge strot. Hij ziet er nog steeds niet erg florissant uit en als ik zijn voorhoofd voel, heeft hij nog steeds zware koorts. Tegen de ochtend kan hij weer een beetje lullen. ‘Waar zitten we?’ ‘Om een uur of negen hebben we Landsend dwars, cap.’ Ik weet niet of hij me gehoord heeft want hij zakt meteen weer weg. Helder Fernando, onze Portugese kok komt boven met koffie en ziet mij, in plaats van die ouwe. Hij kijkt me vragend aan. ‘Ja Helder, die ouwe is ziek, daarom gaan we straks voor anker in de Penzance Bay, dan kan de dokter naar hem kijken. Kan ik straks wat brood met gebakken eieren hier boven krijgen?’ Yes steerman, how many eggs do you like?’ Vier met bacon en veel koffie graag.’
Tegen negen uur zoek ik weer contact met de Coastguard. ‘My ETA at the Penzance Bay is, a quarter past eleven.’ Ze zullen het doorgeven. Ik kijk rond om te zien of ik even de brug af kan en wip snel naar de kombuis. ‘Helder, kom je even mee? Ik heb een karweitje voor je.’ We lopen vlug naar voren en klimmen de bak op. ‘Helder, ben je bekend met dit soort ankerlier?’ Helder kijkt me verbaasd aan. ‘Nou nee, niet met dit soort maar ik kan er wel mee overweg.’ Mooi we gaan om een uur of elf ankeren maar die ouwe is te ziek om boven te komen en de matrozen vertrouw ik niet achter de lier. daarom wil ik dat jij dat straks doet. Oké?’ ‘Yes steerman, that ’s oké.’ Vlug leg ik hem een paar dingen uit maar hij zegt, terwijl hij een rondje om de lier maakt : ‘Deze is niet zo moeilijk stuurman, het zal wel lukken.’ ‘Mooi ik laat je roepen als het zover is.’ Vlug verdwijn ik naar de brug. Boven kijk ik eerst rond voor ik het stuurhuis binnen stap. Geen schepen of plotseling overstekende boeien in zicht. Binnen tref ik de eerste fietsenmaker aan. Hij wijst me op een verse mok pleur en zegt: ‘Wat moest jij nou daar voorop met die kanenbraaiër?’ Ik neem een slok koffie. ‘Dank je meester, die kanenbraaiër gaat straks de spijker er in pleuren, want de matrozen kunnen dat echt niet zonder de zaak te verzieken.’ ‘Ja maar dan laat je het toch niet aan een kok over?’ Ik verleg de koers naar 135 graden en pak de kijker om de Runnelstone boei te zoeken. ‘Ja meester, niet aan een andere kok maar Helder is niet alleen een goeie kanenbraaiër, hij is ook bootsman geweest op zo’n grote Portugese vriestrawler die helemaal bij Newfoundland op kabeljauw vissen. Hij is in zijn eentje tien keer meer zeeman, dan die drie slapjanussen van matrozen bij elkaar.’
We zitten nog een klein mijltje voor de ankerplaats. Ik geef de telegraaf drie slingers van voor op achteruit en terug. “Stand-by voor manoeuvreren.” De vetpriester antwoord op dezelfde manier, waardoor ook hier boven de wijzer heen en weer vliegt en de bellen rinkelen. Vanaf de brugvleugel roep ik naar Vincente dat hij, samen met Santos, de loodsladder aan bakboord moet hangen. ‘Antonio, roep jij de kok aan dek, hij weet wat hij doen moet. Ik zet de telegraaf op halve kracht. Langzaam verdwijnt de witte krul op de boeggolf. Helder verschijnt samen met Antonio op de bak. Hij kijkt naar achter en wijst beurtelings op bakboord en stuurboords anker. Ik roep uit het raam: ‘Starboard!’ Hij steekt zijn hand op en maakt de stuurboords grondstopper los, controleert of de bandstopper goed vast zit en schuift de klus uit zijn werk. Het wordt tijd om er nog wat meer vaart uit te halen. Ik gooi de telegraaf op dead slow, neem een peiling met de radar en breng het schip tot op driekwart mijl van het haventje van Penzance. Nu moet de telegraaf op vollekracht achteruit. De schroef slaat het water onder de kont tot karnemelk. Langzaam trekt die bruisende vlek naar voren. Wanneer hij bij de midscheeps komt, weet ik, ligt het schip stil en begint te deinzen. Ik gooi de telegraaf op “dead slow astern” en geef een brul naar Helder; ‘Lekko anker!’ Hij draait de bandstopper los en met veel geweld en een roestwolk boven de bak, valt het anker. Meteen zet ik de telegraaf op stop. Helder geeft eerst één en later twee tikken op de bel. Ik wacht nog heel even en geef dan een stoot op de luchthoorn. Helder draait de bandstopper vast en laat Antonio een ankerbal hijsen. We slaan nog even langzaam achteruit om het anker gelegenheid te geven zich in te graven. Wanneer twee vaste punten op de wal niet meer van peiling veranderen, gaat de telegraaf op stop en dan op “ready with engines”. In het journaal zet ik. Komen om 11:20 ten anker met twee en een halve shackle in 16 meter water in de Penzance Bay. Peilen Penzance havenhoofd op 252 graden. Afst. 0,75’ Er komt een reddingboot uit het haventje en koerst recht op ons af. Wanneer hij langszij komt, sta ik al beneden om de dokter te ontvangen. ‘Santos, hijs die tas omhoog.’ Terwijl de dokter onwennig tegen de loodsladder opklautert, knoopt een bemanningslid van de lifeboat zijn doktersvalies aan het lijntje. Het valies is nog eerder aan dek dan de dokter zelf. Terwijl we naar achter lopen vertel ik in het kort wat er met die ouwe loos is en ook dat hij nog koppiger is dan een muilezel. De dokter lacht ‘Ik ken dat soort, ik heb vroeger een praktijk gehad in Wales. Zo, is dat de patiënt? Laten we eens zien wat hij mankeert’ Hij neemt zijn valies van me aan en trekt er een stethoscoop uit. Het gezag wordt wakker wanneer hij het ijskoude plaatje van de stethoscoop op zijn borst voelt. Met een zwak en rauw stemgeluid protesteert hij. ‘Sodemieter op, blijf met je gore poten van mijn lijf. De dokter bukt zich naar zijn tas en wanneer die ouwe zijn muil opendoet om verder te mopperen, krijgt hij er een thermometer in. ‘Shut up.’ Zegt de arts vriendelijk en houdt net op tijd de hand van die ouwe tegen, om te voorkomen dat de thermometer een voortijdig einde vindt op de vloer. Even later houdt de dokter het glazen staafje onder mijn neus en kijkt me veelbetekenend aan. ‘Sorry Dokter, wij kennen alleen Celsius, Fahrenheit zegt me niets.’ ‘Help hem eens een beetje overeind ik wil naar zijn longen luisteren.’ Met veel inspanning krijg ik die ouwe zover overeind dat de dokter hem met zijn vingers op de rug kan kloppen en naar de longen luisteren. Ik laat die ouwe weer terugzakken, hij slaapt meteen weer in. De dokter somt op wat hij geconstateerd heeft en het eindoordeel luidt: ‘Hij heeft een zware keelontsteking met veel te hoge koorts en moet, voor het een zware longontsteking wordt, direct naar het ziekenhuis.’ Die ouwe van boord en naar het ziekenhuis? ‘Nou dokter, u mag die lui uit Wales koppig vinden maar ik kan u verzekeren dat dat watjes zijn vergeleken met een Groningse kapitein, let maar op.’ Door aan zijn schouder te schudden krijg ik die ouwe weer een beetje wakker. ‘Cap, dit hier is de dokter, u zit tegen een zware longontsteking aan en moet opgenomen worden. We liggen voor anker in de Penzance Bay en er ligt een boot langszij, u kunt zo ….’ Hij onderbreekt me met een vloek. ‘Ik blijf godverdomme op mijn schip!’ Wat we ook zeggen die ouwe geeft niet toe en valt zelfs doodleuk weer in slaap. ‘Wel dokter, wat nu? Moeten we hem tegen zijn wil van boord brengen? Buiten dat dat lastig is met een tegenstribbelende man van zijn grootte, gaat het mij teveel op kidnappen lijken.’ De dokter kijkt peinzend. ‘Als ik je een serie kant en klare injectiespuiten bezorg, kan jij ze hem dan toedienen?’ ‘Liever niet, hoewel, zeker in dit geval, is het zaliger te geven dan te ontvangen.’
Albert.