Neut 20.
Rodekool op maandag.
Nadat die ouwe met zijn pedagogische talenten de voorman op andere gedachten heeft gebracht, wordt de helling van graan achter in het ruim met een nieuwe lading uit de stortpijp weggewerkt. De voorman kijkt af en toe angstig naar de salon waar die ouwe, van achter zijn venster, de zaak scherp in de smiezen houdt. Pas wanneer ik tevreden van ja knik, stoppen de mannen met het uitvlakken onderdeks en gaat die ouwe naar de messroom om de warme prak naar binnen te werken. Ik loop naar de bemanningsmess en roep de matrozen aan dek. ‘Mannen, verhalen.’ Flip is het er natuurlijk weer eens niet mee eens. ‘Verdomme stuur, het is pas twintig voor een, dat kan straks toch ook nog wel?’ Hij ligt, een tikkie uitgezakt, met zijn platpoten onder de tafel door op de stoel tegenover hem. ‘Flipje, beste jongen, neem me niet kwalijk dat ik je stoor bij het uitbuiken maar zou je alsjeblieft de goedheid willen hebben om aan dek te verschijnen?’ Terwijl Flip deze zachte aanpak nog aan het verwerken is, grijp ik zijn voeten, trap de stoel opzij en sleur hem onder de tafel door naar het hoekje waar zijn werkschoenen staan. ‘Binnen één minuut sta je met je kloten aan dek, anders kom ik je halen en dan niet zo zachtzinnig als nu!’ Zie zo die is weer getemd, voor een week of twee, daarna moet ik hem er weer even aan herinneren dat een schip geen kostschool voor jonge meiden is. Trouwens, voor die twintig minuten die de mannen in hun schafttijd werken, krijgen ze een half uur overtime. We verhalen het schip met het voorspring op de kop van de ankerlier. Daarna wordt het tijd dat ook mijn maag stopt met knorren. ‘Manuel, Ik ga kijken of Neut nog een prakkie voor me heeft warm gehouden. Maken jullie luik twee alvast zeeklaar?’ ‘Sim, stuurman. Bom apetite.’ ‘Obrigado.’
Ik stap de kombuis in en neem plaats op een krukje naast het hakblok. ’Neut kerel, wat schaft de pot?’ ’Stuur, het menu van vandaag was; groentesoep, sperziebonen, gekookte piepers, een karbonaadje en een appel toe.’ ‘Het menu wás …?’ hij geeft me een vette knipoog ‘Ja was. Nú is het; groente soep, sperziebonen, gebakken aardappeltjes, een malse biefstuk en ijs met slagroom toe.’ Tien minuten later zit ik, met mijn bord op het hakblok heerlijk te schransen. Tegenover me zit Neut, ook met een dikke biefstuk en gebakken piepers, zijn tweede warme maaltijd weg te werken. Ach ja, wie het dichtst bij het vuur zit, etc. etc. ‘Neut, vriendelijke vriend, ik begrijp iets niet, je vreet nog meer dan een bootwerker maar toch blijf je zo mager als een lat, volgens mij heb je een lintworm als een dekwasslang.’ Hij grijnst. ‘Een goeie haan is niet vet.’ ‘Nou Neut, als ik zie dat jij je bij het stappen alleen maar drie slagen in de rondte zuipt en dan laveloos aanboord komt, denk ik niet dat dat jij je mager hebt geneukt. Nee, ik hou het op een lintworm van twintig meter.’ Neut laat een vette boer, staat op en trekt de ijskast open. ‘IJs met vruchtjes en slagroom, stuur?’ ‘Je bent een heer Neut, graag een dubbele portie.’
Wanneer ik weer aan dek kom, zijn voorman “Fransie” en zijn maats net begonnen luik één vol te spuiten. Terwijl de matrozen verder gaan met luik twee, hou ik toezicht op het laden. Tussendoor start ik een winch om de laadboom over luik twee even te laten zakken. Wanneer de dockers een beetje nonchalant worden met het opvullen onder de gangboorden, dreigt er enige onenigheid tussen de voorman en mij. ‘Bon chef, dan vraag ik Le Capitaine wel of hij even aan dek komt. Ik denk niet dat hij erg allègre is wanneer hij in zijn middagdutje gestoord wordt.’ Ik kijk even buitenboord naar het donkere water tussen kaai en schip, schud mijn hoofd en kijk hem aan. De boodschap is glashelder overgekomen. Le Chef ratelt een paar commando’s tegen zijn ondergeschikten en zij, hoewel met een zuur smoelwerk, schoffelen de lege ruimte onder het gangboord vol graan.
Bij drieën liggen we op een haartje na aan ons merk. ‘Chef, nog tien ton en dan stoppen we, gooi het maar een beetje aan stuurboord.’ Hij drukt op het knoppenkastje voor zijn buik, zodat de stortpijp langzaam naar stuurboord zwaait. Het schip komt terug van een beetje slagzij over BB, naar een beetje over SB. Ziezo, daarmee maak ik die ouwe, die helemáál niet bijgelovig is, heel blij mee. De herrie in de stortpijp neemt steeds verder af. Wanneer de laatste korrels er uitgevallen zijn heerst er even stilte, dan brul ik naar het achterschip: ‘Ola, lazy basterds, travajo! Flip komt in tegenstelling tot Manuel en Jesus die lopen te grijnzen, met een sikkeneurig smoelwerk aansloffen. ‘Mannen, hijs die stapel zakken even aanboord.’ Ik wijs op een grote pallet vol lege jute zakken, die naast het schip op de kaai staat. Even later ligt de hijs met zakken, aan de voet van het meters hoge “klimduin” in luik één. Flip, die er niets van begrijpt, zegt: ‘Wat moeten we daar nu mee?’ ‘Wat we daar mee moeten? Daarmee gaan we opzakken. Dus niet opzouten en ook niet afzakken, maar opzakken. Dat houdt in dat we die zakken gaan vullen en in een rij onder langs de helling beginnen te leggen. Dan komt de volgende rij er, als een rij dakpannen, half bovenop te liggen en zo, rij na rij, werken we naar boven. Capito?’ ‘Tering dat zijn meer dan tweehonderd balen moeten we die allemaal vol scheppen en dichtnaaien? Dat is toch een joppie voor de bootwerkers?’ ‘Het zijn er welgeteld driehonderd en vijftig, maar misschien hebben we ze niet allemaal nodig, we zien wel. En ja, normaal doen de bootwerkers dat maar ik heb ze gezegd dat ze vandaag een makkie hebben omdat mijn matrozen zo gek zijn op zwaar werk.’ ‘Wel verdomme, stuur, daar begin ik mooi niet aan!’ ‘Tja Flipje, nu kan ik je natuurlijk het pak op je sodemieter geven waar je overduidelijk naar solliciteert, maar ik kan je ook uitleggen dat je dit niet voor de kat zijn kut doet. Die afdekking met zakken zorgt er namelijk voor dat de lading niet kan gaan verschuiven, zodat Mama-Flipje straks niet staat te huilen om haar afgezopen zoontje. Zo en nu als de sodemieterij aan het werk, kijk maar hoe Manuel en Jesus het doen.’ De twee Kaapverdianen, die dit al meer bij de hand hebben gehad en weten bovendien dat ze, voor rekening van de verscheper, een dikke premie boven op hun gage krijgen, zijn al druk aan het werk. Ik ga, met een lege zak, op mijn knieën, naast ze, voor de helling graan zitten. Ik hou de opening van de zak met mijn linkerhand tegen de berg en veeg met mijn rechter arm graan van de helling af, zo de zak in. Wanneer hij driekwart vol is, vouw ik de opening onder de baal en pak de volgende zak. Naast mij is Flip, een beetje aarzelend, ook al begonnen. ‘O ja, Flipje, je krijgt hiervoor extra betaald, je verdient nu in iets van twee uurtjes meer dan anders in een hele dag.’ Flip’s gezicht klaart op en terwijl hij het tempo flink opschroeft zegt hij: ‘Verdomme stuur, had je dat niet effe eerder kunnen zeggen?’ ‘Nee Flipje, dat hoort allemaal bij je opvoeding, zie mij maar als je zeevader, ík ga verder waar Mama-Flipje het, uit pure wanhoop, opgaf.’
We varen zo’n vijfentwintig mijl uit de zuid Portugese kust. Straks, onder mijn wacht passeren we Faro. Het is maandagochtend 11.15. Neut heeft me net gepord voor de warme hap. Ik was mijn kop en voorpoten, haal een kammetje door mijn haar en loop buitenom naar de messroom. Onderweg passeer ik die ouwe, die net van de brug is afgedaald om met een sierlijke boog overboord te zeiken. ‘Laat hem niet vallen cap, de Grunninger reserve snikkels zijn bijna op en ik weet niet wanneer de voorraad weer kan worden aangevuld.’ Hij gromt iets onverstaanbaars -waarschijnlijk een eeuwen oude Groningse vervloeking- en bergt zijn trouwgereedschap op achter de rits van zijn gore zeebroek. Terwijl ik de deur van de messroom open trek, schuift hij, op zijn afgetrapte pantoffels, door naar de kombuis. Fred, die al aan tafel zit, begint net aan zijn bordje groentesoep, wanneer in de kombuis de pleuris uitbreekt. ‘Wel godgloeiendegodverdomme, ben jij nou helemaal van de pot gerukt!!?? Rodekool!!! Rodekool op máándag, hoe haal je het in je imbeciele harses!!?? Vlug steek ik mijn kop door het luikje. Die ouwe met het zware deksel van de pan nog in zijn hand staat, twee koppen groter dan Neut over de kanenbraaiër gebogen, klaar om hem een dodelijke hengst te verkopen. ‘Cap!! Niet doen!! Hij wist het niet!’ Even kijkt hij met niets ziende ogen dwars door me heen, dan laat hij het deksel vallen, pakt twee theedoeken en tilt de grote hete pan van het fornuis. Met een grote zwaai verdwijnt de rodekool, met pan en al, door de open kombuisdeur over de reling en landt met een plons in zee. Zonder nog wat te zeggen stapt die ouwe aan dek en loopt naar de trap van het sloependek. Neut, nog trillend van ellende, komt de messroom in. ‘Zag je dat? Hij wou me vermoorden, die gek!’ Langzaam maakt zijn angst plaats voor verontwaardiging. ‘En dan pleurt ie ook nog mijn pan met eten over de muur, nou ik kap er mee, hij bekijkt het maar!’ Neut trek de strik van zijn sloofje los, frommelt het op, smijt het in een hoek en verdwijnt naar zijn hut. De tweede vetpriester zit me met grote ogen aan te kijken. ‘Wat was dat allemaal voor een gedoe?’ ‘O, niets bijzonders Fred, onze gezagvoerder, die dus helemáál niet bijgelovig is, is er van overtuigd dat rodekool op maandag ongeluk brengt. Nu zijn er twéé manieren om dat ongeluk af te wenden. Gelukkig heeft hij, na enig aandringen mijnerzijds, op het nippertje voor nummer twéé gekozen en de rodekool, met pan en al, over de fucking-side gepleurd.’ ‘Wouw, bedoel je dat hij Neut wilde ….? Ik knik. Fred schud zijn hoofd. ‘Tjonge tjonge, het is me wat.’ Dan klaart zijn gezicht op. ‘Maar met zulke clowns aanboord wordt het niet gauw saai op die prauw.’ ‘Zo is dat Fred, maar kom je even mee naar het kookhok? Dan zullen we eens kijken wat er nog van te maken valt. Ik trek de oven open en kijk in de grote braadslee. ‘Fred, we hebben braadworsten. Snij jij die even vlug in hapklare brokken?’ Terwijl Fred de braadworsten snijdt, stamp ik de piepers wat kleiner en stort die handel in de pan met groentesoep. ‘Kom maar op met dat zooitje Fred, pleur het er maar bij.’ ‘Zo even goed doorelkaar scheppen en klaar is Kees.’ Ik schep twee borden vol, zet ze op het hakblok en leg er twee lepels naast ‘Alsjeblieft Fred, Irish stew a la Fred et Albert.’ Wantrouwend proeft Fred er van. ‘Hm, niet slecht, eigenlijk best lekker.’ Na ons tweede bord is het hoogtijd om onze meerderen af te lossen.
Aan dek geef ik eerst de matrozen een brul. ‘Schaften!’ Flip is, natuurlijk, als eerste achterop. ‘Flipje, het is vandaag zelfbediening. Jij mag trouwens straks helemaal in je eentje de afwas doen en de kombuis uitsoppen, leuk he?’ ‘Tering heb ik dat?’ Dan dringt het tot hem door dat er iets aan de hand moet zijn. Gretig zegt hij: ‘Is er weer rottigheid met die kanenbraaiër?’ ‘Flipje jongen, wat ben je toch een oud wijf, altijd uit op een vette roddel. Maar ja, er is heel wat aan de hand aan de hand en ik zal je alles in geuren en kleuren vertellen …. straks, wanneer je klaar bent in de kombuis. O ja, ik controleer wel eerst of alles spik en span is.’
Boven hoor ik, uit de speaker in de kaartenkamer, Meier van de “Zuiderzee”. ‘Wáát, … op máándag? Ik had die vetklep meteen vrij gezet. Wat heb jij toen gedaan? Over.’ ‘O niets, ik heb alleen maar een beetje op zijn gemoed gewerkt en gezegd dat hij dat niet nog eens moet doen, ik ben nu eenmaal niet zo’n gewelddadig figuur als jij, Meier. Maar wat ik vragen wil, hoeveel stander hout had jij toen mee uit Leixoes?’ ‘Ach vent, sterf!’