Leuk dat jullie zo meeleven met onze belevenissen, dank je wel.
Neut 32.
Paardenbonen.
Mimi in haar blote niksie, nu aangegaapt door de complete bemanning, maakt met haar handen boven haar hoofd gevouwen een pirouette, laat haar armen zakken, maakt een elegante reverence en verdwijnt onderdeks. Die ouwe moet even slikken, voor hij met schorre stem zegt: ‘Wouw zeg, wat een prachtwijf!’ Dan herstelt hij zich en bromt: ‘Maar straks, in Port la Nouvelle, gaat ze sodesubiet van boord!’ Op dat moment wordt onze aandacht getrokken door het blaffen van het luchtafweergeschut van de MKB die vlak achter ons ligt. De hoog in de lucht ontploffende granaten geven ons even een “oudejaars nacht” gevoel, vooral wanneer de rest, van de door de haven verspreide marine vaartuigen, mee gaat doen. Ook vanuit de stad stijgt er lichtspoormunitie op. Dan zegt die ouwe – die als jongetje de 2e wereldoorlog heeft meegemaakt - : ‘Linke soep jongens, vooruit, naar binnen!’ Natuurlijk is Flip weer eigenwijs. ‘Niks aan de hand cap, ze schieten niet op ons, alles gaat regelrecht omhoog.’ Die ouwe geeft Flip een pracht van een schop onder zijn kont. Nu blijkt eens te meer, dat het menselijk achterwerk een directe zenuwverbinding heeft met het gezichtsorgaan, want de tranen schieten vriend Flip in de ogen. “Vooruit, ongelukkig stuk nageboorte dat je bent, naar binnen zei ik!’ Haastig struikelt Flip, verblind door de tranen, over de waterkering naar binnen.
Wanneer we, met een mok koffie in de hand, met zijn allen in de officiersmess zitten. Legt die ouwe aan Flip uit waarom hij hem, letterlijk, naar binnen schopte. ‘Kijk zeuntje, als je dat kleine beetje verstand dat je er nog niet uit gemasturbeerd hebt even aan het werk zet, kan zelfs jíj begrijpen waarom het link is om buiten te blijven staan. Dat mooie vuurwerk daarboven zijn ontploffende granaten die scherven verspreiden. En waar voor de donder denk jij dat die scherven blijven, nou?’ ‘Uh, die vallen weer naar beneden?’ ‘Juist, lul de behanger, die vallen weer naar beneden en als jij die op je zaagselbak krijgt, mag je lieve moeke briefen met een zwart randje gaan rondsturen. Gesnopen?’ ‘Uh, ja cap, dank u cap.’ Buiten gaat het schieten nog een kwartiertje door en sterft dan langzaam uit. Al met al hebben ze een hoop munitie verschoten naar, waarschijnlijk, niets.
We liggen al de hele ochtend te laden. Hoewel, laden is wel een groot woord voor het hele gebeuren. Van tijd tot tijd komt er een oud vrachtautootje, beladen met anderhalve ton paardenbonen in jute zakken, de kaai op rijden. De bootwerkers, die zitten te pitten in de schaduw vaneen loods, worden er door hun voorman bij geroepen en maken hijsen van tien balen. Deze worden met onze laadbomen op het half openliggende luik 2 gezet en losgesneden zodat de bonen los naar beneden storten. Al met al liggen we op die manier minstens drie en waarschijnlijk vier dagen te laden.
’s Avonds is er geen hond die hier de wal op wil, zelfs Flip laat weten dat hij aan boord blijft. ‘Ja logisch.’ Zegt Fred. ‘Met een stuk als Mimi in mijn kooi, zou ik ook niet gaan stappen maar aan boord blijven en me drie slagen in de rondte neuken.’ ‘Juist, dat bedoel ik.’ Zegt Flip, zonder enige overtuiging in zijn stem. Fred en ik kijken elkaar even met opgetrokken wenkbrauwen aan. Fred grijnst. ‘Arme jongen, kan je haar niet meer bijbenen, is ze een beetje te veel vrouw voor je? Stuur haar maar even naar ome Fred, die heeft dat brandje in no time geblust, ik ben alleen bang dat als ze een echte kerel heeft gehad, ze niets meer wil weten van kwajongens zoals jij.’ ‘Fred, pest dat arme afgepeigerde joch niet zo, je ziet toch dat hij op instorten staat? Trouwens, er is hier maar één echte kerel en dat is toevallig de stuurman. Neut doet ook een duit in het zakje: ‘Poeh, laat ze maar bij mij komen, dan kan ze leren wat echte seks is.’ Fred begint te lachen. ‘Echte seks? Jij zeker? Met dat magere karkas van jou kan je leuk meedoen in de poppenkast als de dood van pierlala maar echte seks? La me niet lache.’ Neut klopt op zijn magere ribbenkast. ‘Há, een goeie haan is niet vet.’ ‘Goeie haan zeg je? Als die arme Mimi jou in je blote reet ziet, wordt ze op slag lesbisch!’ Flip schud vermoeid zijn hoofd. ‘Jullie zijn gewoon een stelletje jaloerse vuilbekken.’ Ik knik. ‘Da’s waar Flipje dat zijn we, maar wat ben jij? Ik denk dat jij een platgeneukte dekzwabber bent, die hoognodig een nachtje in zijn eentje moet pitten omdat ie anders morgen van ellende in elkaar stort. Als je slim bent ga je vannacht op je bank slapen.’ Flip kijkt me vuil aan, staat op en verdwijnt naar beneden. Ik sta ook op. ‘Fred, begin jij morgenochtend op de achterpiek te trekken? Dan kan je na de middag beginnen aan tank vijf. Goeie rust.’ Op dat moment komt die ouwe binnen. ‘Stuur, voor je gaat pitten, kijk nog even hoeveel mijl het is naar Port la Nouvelle.’ Ik trek een kladblaadje uit mijn zak. ‘Alstublieft cap.’
Alexandrië – zuidpunt Sicilië, 830’.
Sicilië – Sardinië, 340’.
Sardinië – Port la Nouvelle, 360’.
Totaal, ca. 1530’.
We liggen al drie dagen te laden. Luik twee is vol en zeeklaar gemaakt en als het even wil is het voorruim morgenavond vol. Tussen de middag, we zitten aan de warme hap, vraagt de Opper Vet Priester terwijl hij zijn karbonade afkluift: ‘Wat voor tering troep zijn we nu eigenlijk aan het laden?’ Die ouwe probeert antwoord te geven maar er komt niets verstaanbaars uit zijn volgepropte muil, dus neem ik even de honneurs waar. ‘Grunnigers meester, Grunnigers.’ De OVP kijkt me wantrouwend aan. ‘Wat is dat nu weer voor slap geouwehoer.’ ‘Kijk meester, dat zit zo. We zijn veevoer aan het laden, paardenbonen om precies te zijn. In jullie contreien worden paardenbonen mollenbonen genoemd, toch? Je weet ook dat dat tevens de bijnaam voor jullie Grunnigers is, nietwaar? Dus, brengt dit Hollandse schip, een volle bak Egyptische Groningers, van Afrika naar Europa, om Franse varkens vet te mesten. Hoe internationaal wil je het hebben?’ De OVP kijkt schattend van het afgekloven bot naar mijn hoofd en weer terug. Hij weet zich in te houden en gooit, met zichtbare tegenzin, het bot op zijn bord. ‘Ach vent sterf!’
We zitten, na een hele week in Alexandrië, eindelijk weer op zee. Weer zijn we in konvooi, dit keer met zijn zessen, door het mijnenveld gevaren en weer werden we bevolen om meer vaart te maken en weer nam die ouwe de Egyptische marine in de maling.
We zijn alweer een goeie week onderweg en hopen vanavond Port la Nouvelle aan te lopen. Het is achter in de middag, ik neem nog een paar radiopeilingen en breng die in de kaart. Hm, nog een goeie vijf uur stomen. Ik loop het stuurhuis in, geef de autopilot drie graden stuurboord en kijk om me heen. Aan bakboord zie ik nog steeds de vijf koerskruisers van daarstraks alleen zijn ze nu een stuk dichterbij, krap twee mijl volgens de radar en nog steeds in de zelfde peiling. We naderen elkaar nu snel maar nog steeds maken ze geen aanstalten om achter me langs te gaan. Door de kijker zie ik duidelijk dat het mijnenvegers zijn met de nodige versiering in hun kerstboom. Die versieringen ofwel dagmerken, geven aan dat ze aan het vegen zijn. Wel verdomme waarom moeten die stomme Fransozen nu net in mijn stukkie zee gaan oefenen? Er zit niets anders op dan zelf maar te wijken voor dat zooitje ongeregeld. Niet bakboord uit en dan achter ze langs, want als ze toch nog besluiten om stuurboord uit te komen, zit er een dikke kans op een gezellige kop op kop ontmoeting in. Ik schakel de pilot uit, geef stuurboord roer en laat de boeg over 270° langs de horizon scheren. Nu zijn we geen koerskruisers meer maar tegenliggers en is het motto; “Rood op rood of groen op groen, houden zo, niets aan doen.” Pas wanneer we de laatste boot een halve mijl voorbij zijn en ik er zeker van ben dat we niet in de knoei komen met eventueel veegtuig, kom ik nog eens 90° SB, zet de pilot weer bij en vervolg mijn weg.
’s Avonds, even na tienen, meren we af in Port la Nouvelle. Nog voor we goed en wel vastliggen, krijgen we een visitatie ploeg van de douane aanboord. Ze doorzoeken het hele schip en verlangen van mij dat ik de ruimen laat opengooien. ‘O nee, we zitten niet om werk verlegen, als jullie de ruimen in willen, ga je maar via de mangaten en anders wacht je maar tot morgenochtend een uur of acht, dan gooien we die handel open om te lossen.’ Ze overleggen even en willen dan wel via de mangaten. Ik ga ze voor naar het marsedek, draai de knevels los en klap de luikjes achterover. ‘Ga je gang.’ Ze schijnen met hun zaklampen naar beneden en zien dat de lading bonen zo hoog is, dat ze alleen in tijgersluipgang de rest van het ruim kunnen inspecteren. ‘Liggen daar alleen maar bonen?’ Er wordt wel eens gezegd, dat domme vragen niet bestaan maar volgens mij getuigt het niet van grote intelligentie om aan iemand, die je van smokkelen verdenkt, te vragen of er nog iets anders dan de legitieme lading in het ruim zit. ‘Nee, niet alleen bonen, er zitten ook nog kakkerlakken en ratten, ga maar kijken.’ Opeens zijn ze er niet zo happig meer op om daar beneden naar contrabandes te zoeken en gaan naar voren om het kabelgat met een bezoekje te vereren.
Na een rustig nachtje, drinken we om zes uur een bak pleur en gooien daarna de luiken open. Even na achten arriveren de bootwerkers. Er wordt gelost doormiddel van een grote mobiele kraan die, met een grijper, happen uit de lading haalt en in hoogwandige goederen wagons stort. Wanneer een wagon vol is, wordt de kap gesloten en de volgende wagon voorgereden. Het gaat hard en de verwachting is dat we vanavond rond een uur of zeven leeg zijn. ’s Middags breekt er een moeilijk moment aan. Die ouwe is bij zijn besluit gebleven dat Mimi hier van boord gaat en heeft haar de wacht aangezegd. ‘De agent heeft het allemaal voor je uitgezocht hij komt je om halfvijf oppikken en brengt je met je bagage naar het station. Je trein vertrekt om tien voor vijf dan moet je een keer overstappen in uh, ik weet niet hoe je dat uitspreekt, daar pak je de nachttrein naar Parijs. Op La gare de Lyon stap je in de metro naar La Gare du Nord en pak je de trein naar Brussel en dan verder naar Roosendaal. Van daar zoek je het zelf maar uit, hier is het briefje.’ Om kwart over vier staat Mimi al met haar bagage bij de gangway op de agent te wachten en wij staan er, alle acht, zwijgend omheen. Mimi kijkt sip, Flip ziet er uit of hij ieder moment kan gaan janken en de rest van ons zooitje kijkt ook al niet vrolijk. Daar is de agent met zijn Renault Dauphin. Jesus pakt in zijn eentje Mimi ’s bagage en brengt het naar de auto. Wij, met Mimi in ons midden, volgen hem. Bij de auto draait Mimi zich om en vliegt ons één voor één om de nek. Toevallig ben ik de eerste. Met tranen in haar ogen, slaat ze haar armen om mijn nek, perst heel haar weelde stijf tegen me aan en zoent me stevig en vol op mijn mond. Zo gaat ze het hele rijtje af. Jesus, die een tikkie angstig afwacht of hij ook wel aan de beurt komt, is op Flip na de laatste. Wanneer ze Jesus eindelijk loslaat, staat deze met een verheerlijkt gezicht, zonder iets te zien, in de verte te staren. Dan is Flip aan de beurt. Vergeleken met wat ze nu doet, is de vrijpartij van daarnet met de rest van ons, in de zelfde orde van grootte als een kuis kushandje vanaf de overkant van de straat. Laat ik het zo zeggen, hoewel er geen kleren bij uitgaan, zou deze scene het heel goed doen in een Soft Porno Movie. De agent toetert kort en wijst op zijn horloge. Nu begint Mimi hartverscheurend te huilen en Flip jankt met haar mee. Hij houdt het portier voor Mimi open en sluit het achter haar. Meteen rijdt de auto weg, draait om de wagons heen en is uit het zicht.
Om halfzes gaan we aan tafel. Zwijgend en zonder het echt te proeven, werken we wat voedsel naar binnen. Hoewel niemand het hardop zegt, missen we die vrolijke spontane Zeeuwse griet tot en met.
Ook die ouwe, met zijn grote muil, zit alleen maar een beetje met zijn vork in zijn eten te prikken en stopt haast niets in zijn bakkes. Fred gaat rechtop zitten en kijkt de tafel rond. ‘Tering, wat een smoelen, het lijkt hier goddomme wel een begrafenisfeestje. Nou, die griet is weg, so what? Voor haar tien anderen.’ Ik kijk hem aan. ‘Je moet niet lullen Fred, jij mist haar net zo hard als wij en bovendien …. .’ Op de kaai wordt geclaxonneerd. Ik maak mijnwoorden niet af, maar vlieg gevolgd door de anderen, aan dek. Bij een Citroën ds. Staat Mimi haar bagage uit de kofferbak te tillen. Ze sluit de klep, loopt naar de chauffeur, roept ‘Merci beau coup monsieur’ steekt haar blonde hoofd door het portierraam en kust de chauffeur op zijn kale hoofd. Deze rijdt weg met een big smile op zijn snuit. Wij staan al opgetogen naast haar, pakken de spullen op en lopen achter haar aan de gangway op. Wanneer we met het hele zooitje, dus ook Neut en de matrozen, stijf opeengepakt in de officiersmess zitten, vertelt Mimi wat er gebeurd is. Toen de agent haar voor het station afzette en ze een kaartje wilde kopen, bleek dat er geen wisselkantoor was en dat de lokettiste alleen francs accepteerde. Omdat de banken al gesloten waren, kon ze nergens aan francs komen, dus ging ze, noodgedwongen, maar weer naar ons toe. Iedereen rond de tafel, zelfs Jesus die er geen bal van verstaat, zit te knikken van ja inderdaad, wat moest die arme meid anders?
Tegen halfnegen is de lading eruit. We gooien de ruimen dicht en maken zeeklaar. Om twintig over tien varen we af, om kwart voor elf gaat de loods van boord en zetten we koers op Italië, Sorrento om precies te zijn. Omdat ik over een goed uur alweer op wacht moet, ga ik niet meer naar mijn kooi maar naar de kombuis voor een bak pleur. Terwijl ik inschenk komt Mimi binnen en pakt twee mokken van de haakjes aan het onderdeks. Ook die schenk ik vol en zeg: ‘Anna, iemand als jij, die zelfstandig de hele wereld rond reist, komt niet op het idee om een hotelletje te nemen en de volgende ochtend even langs een bank te lopen om je dollars tegen francs wisselen?’ Mimi doet melk en suiker in de mokken, pakt ze op en zegt met een knipoog; Ach, wat wil je? Ik ben alleen maar het zoveelste domme blondje.’