“Zeebeest” gaat de hort op 20.
We wandelen naar de sluis, hoewel sluis? Het zijn maar liefst vijf kolken op een rijtje. Bij de eerste kolk zien we een paar huurbakken onder de draaibrug door, richting Loch Ness gaan. ‘Kijk Albert , dat ding krijgt zo zijn trosje in de schroef.’
‘Nee schat, dat zie je verkeerd, dat is het lijntje waarmee ze Nessie hopen te vangen, niet dat dat ze lukken zal, o nee, van ze leven niet.’ ‘Hoe dat zo?’ ‘Hoe dát zo? Heb jij het vrouwvolk op die bak gezien? Die hebben de achttien lentes al heel lang geleden achter zich gelaten en wat het maagd zijn betreft, ik kan en wil het niet bewijzen maar ook daar heb ik zo mijn twijfels over.’
We lopen een trap op naar de volgende kolk. Rechts zit een supermarktje, dat meer souvenirs dan etenswaren heeft liggen. Links, aan de overkant van de kolk zit een slager.
Wanneer we dan ook nog een Fish&Chips-tent ontdekken, hebben we wel zo’n beetje de hele middenstand van Fort Augustus gehad.
De vijfde kolk loopt leeg in de vierde enz. Als er meer water in een kolk komt dan hij aankan, loopt het overtollige water keurig over de benedendeur naar de volgende kolk.
De bovenste kolk ligt meer dan twaalf meter boven Loch Ness.
We spreken een van de sluismeesters aan. Hij wil weten waar we liggen. ‘And the name is Seabeast?’ Hij schrijft het op. ‘Ik kom straks langs om de boten die aan de beurt zijn te waarschuwen.’
Marjanne doet een paar boodschappen en koopt ook nog twee ijsjes. ‘Dankje schat mijn dag is weer goed.’ Op de terugweg komen we de schipper van de “Gemini” tegen. Nu blijkt dat, toen ze ons voorbij liepen, ze de motor bij hadden staan. Jammer genoeg heeft dat niet geholpen en zullen pas straks gelijk met ons opgeschut worden. Waarom hij zo’n haast heeft? Omdat hij maar een paar vrije dagen heeft om “even vlug”, zijn boot van de oost naar de westkust te brengen. Wanneer ik voorzichtig aangeef dat ik zo mijn twijfels heb over de bekwaamheid van zijn bemanning, lacht hij als de bekende boer met kiespijn. ‘Ja dat ging niet zo best en om eerlijk te zijn, ik ruil ze alle dríe zo in voor één vrouw als die van u.’ Marjanne kijkt hem blij verrast aan. ‘Ja zeker, ik heb gezien hoe jullie samenwerken. Jullie komen als laatste de sluis in maar liggen als eerste vast en dat met een gemak, alsof het jullie dagelijks werk is. Weet u zeker dat u niet ruilen wil?’ Marjanne schudt lachend van nee.
Terug aanboord gaan we zitten wachten op de sluismeester.
Het duurt niet lang, voor we te horen krijgen dat er eerst een kolk wordt gevuld met huurbakken. Als we er op staan, omdat we eigenlijk ook aan de beurt zijn, mogen we met de eerste schutting mee maar eh ….. ? ’Nee bedankt ik hou iets te veel van mijn bootje om haar daar aan te wagen.’ De Gemini en nog een particuliere motorboot, wagen het er op en gaan wel mee. Het blijkt trouwens dat we niet lang hoeven te wachten, want zodra de eerste volle kolk doorschuift naar de tweede, loopt deze weer leeg en mogen wij erin. Wij, drie huurbakken en “Zeebeest”. Hebben alle ruimte maar toch blijf ik net binnen de deuren liggen drijven tot de huurbakken voor en achter een lijntje vast hebben. Intussen vaart kolk twee uit naar kolk drie, gaan deuren dicht en loost kolk twee zijn water naar ons in kolk een.
Zo klimmen we tegen de heuvel op.
De klimpartij neemt, vooral door het gestuntel van de huurbakken, exact twee uur en vijf minuten in beslag , zodat we om 16:50 wanneer we eindelijk uitvaren, besluiten om vast te maken voor de nacht. Voorbij het pontoon maak ik een 180° draai en meer af met de neus in het frisse windje.
DOG 22’. Totaal 701’.
Voor ons, tegen de kaai, licht een prachtige tweemaster. Echt wat je noemt een lange reizen boot, met lijnen waar menig vrouw jaloers op mag zijn.
Terwijl Marjanne voorbereidingen treft voor het eten, ga ik nog even de wal op met mijn cameraatje.
Voorbij het pontoon ligt een oud roestig casco van een sleepboot. Aan de neus te zien werd hij ook gebruikt als ijsbreker. Het is de “Scot II”
Hoewel het apparaat er op het eerste gezicht niet uitziet, spreken de stoere lijnen me wel aan. Ik kan me zo voor ogen halen hoe hij er een halve eeuw geleden moet hebben uitgezien.
Na het eten maken we nog een wandeling, duiken onder de heerlijk warme, gratis, douche en kruipen wanneer het begint te schemeren, in de koffer.
Di. 2905-,12.
Wanneer ik ’s morgens om even over zeven opsta om te zien hoe het met mijn “koelwater” gesteld is en aan dek stap, sta ik te huiveren bij de zeereling. Vlug ga ik weer naar binnen en zet de kachel aan. Voor het eerst sinds lange tijd is het bewolkt en hoewel het niet regent, zelfs een beetje somber. De ijskoude wind komt uit het oosten met een stukkie of drie. Dat is niets voor mij, ik kruip, tot de kachel de tent een beetje behaaglijker heeft gemaakt, nog een minuut of tien achter kaap kont. Wanneer ik weer wakker wordt is het bij half tien. Vlug sta ik op en kleed me aan in de, door en door, verwarmde salon en roep: ‘Martje, lui wijf, kom je nu eindelijk je nest eens uit? Ik ben al uren op en voel me behoorlijk verwaarloost.’ Intussen vul ik de waterketel en zet deze op. ‘Is er al koffie?’ ‘Nee luilak, ik heb sinds zeven uur al een hele pot op maar voor jou zet ik er met liefde nog een.’ ‘Zeg luilebol, als jij al vanaf zeven uur op bent, hoe kan het dan dat jouw plekkie nog zo warm is?’
Na het ontbijt, wanneer ik eindelijk weer eens een stukje wil varen, moet Marjanne eerst weer eens zo nodig boodschappen doen en daarna, op de koop toe, een kilometer of tien hardlopen. Via de sluisdeur gaat ze naar het jaagpad aan de overkant van het kanaal.
Marjanne rent voorbij het witte huis en verdwijnt in de wildernis van de Scottisch Highlands.
Wanneer Marjanne na een goed uur weer opduikt, moet ze natuurlijk eerst nog even douchen dus, al met al, is het een uur of half een voor we vertrekken.
Al na twintig minuten komen we bij een sluis met een kolk en niet veel verval. We stijgen hooguit anderhalve meter.
De bediening wordt hier gedaan door een allervriendelijkste grootmoeder met een grijs knotje en een rood zwemvest.
Niet veel verder komt er weer een sluis in zicht
Omdat er geen leven op de sluismuur is en er ook niemand reageert op mijn scheepshoorn, zet ik Marjanne af op het pontoon om te kijken of ze iemand kan vinden.
Ze verdwijnt in het sluiswachters huisje en komt even later, met een oude Schot van tegen de tachtig, weer naar buiten. De ouwe baas maakt de sluis klaar en laat ons binnen. Onder het schutten komt hij bij ons staan om te vragen hoever we nog doorgaan, dan kan hij de brugwachter verderop een seintje geven dat er wat aankomt. Intussen staat hij te huiveren in de koude wind. Wanneer Marjanne daar iets over zegt, zegt die ouwe baas dat hij straks wanneer hij weer thuis is, iets tegen de kou gaat gebruiken. Marjanne die het Schotse accent niet zo goed kan volgen maar wel het woord “home” heeft verstaan, zegt: ‘Uw vrouw?’ ‘Nee, dat doe ik al jaren niet meer, ik neem liever “a wee drop of Duggan’s Dew” dat is minder vermoeiend.’ ‘Albert, wat zegt hij?’ ‘O, niets bijzonders moppie, ik vertel het je straks wel, gooi eerst die voortros maar even los.
Wanneer we de sluis uit zijn en weer zeilen …
… krijgt Marjanne alsnog een kleur wanneer ik haar vertel wat ze nu eigenlijk gezegd heeft.