Allemaal bedankt.
“Zeebeest” gaat de hort op 38.
‘Nou schat, dat hebben we dan ook weer gezien. Dat wiel is een knap staaltje techniek en als je nagaat dat dat hele geval wordt aangedreven door een elektromotor die niet groter is dan dat er thuis in de wasmachine zit…’
Marjanne kijkt van mij naar het kolossale Wheel en terug, werpt me de “verder alles goed?” blik toe, haalt haar schouders op en vraagt: ‘Moet je een ijsje?’
‘Schat je hebt nog gelijk ook, wat maakt de aandrijving van dat ding ook uit, een ijsje is veel belangrijker, doe mij maar een Magnum met chocola zonder nootjes.’
Bij het sluisje wacht ik tot Marjanne terug is met het ijs.
Ik gooi de verpakking in een afvalbak, neem een hapje, kijk nog een keer om naar het wiel en vraag me hardop af welke artistiek-gestoorde geest die overbodige uitsteeksels bedacht heeft.
‘Het schijnt dat die dingen lijken op de oude Schotse strijdbijlen waarmee de clans elkaar de hersens insloegen. Volgens mij heeft diegene die die dingen aan het wiel heeft geplakt een tik van de molen te pakken en verdient er, wat mij betreft, een met de platte kant van zo’n bijl’
Marjanne zegt: ‘Schat, over smaak valt niet te twisten.’
‘Dat moet je niet zeggen moppie, over smaak kan je juist wél heel goed twisten.’
We hebben gegeten en zitten in de kuip, met de voeten omhoog en een glas wijn in de hand, uit te buiken.
Het bruggetje achter ons dat toegang geeft tot het terrein van het Wheel, wordt na dat de laatste bezoekers zijn vertrokken, opengezet.
‘Waarom ze dat doen? Martje schat, daar is over nagedacht. Omdat aan deze kant van het kanaal alleen een fietspad loopt, kan er ’s nachts mooi geen oud-ijzerboer met zijn vrachtwagentje op het terrein komen om het Wheel te jatten.’
Ze kijkt me schattend aan. ‘Ik wou ons net nog een wijntje inschenken maar nu weet ik het nog zo net niet, ik denk dat je al behoorlijk aan je tax zit.’
Ma. 25-06-,12. Zon. W 1-2 bft.
‘Goeiemorgen Martje, van harte gefeliciteerd.’ Ik geef haar een dikke pakkerd en een mok koffie. ‘Kom je er ook uit? Het is zonnig en warm, echt verjaardag weer.’
Marjanne geeuwt: ‘Ik heb haast niet geslapen door die knie, hij is een stuk dikker geworden en doet behoorlijk zeer.’
09:10 Vertrek.
We hebben met de gangsters afgesproken, dat we om een uur of een door de brug en sluis bij Camelon kunnen en dan in één ruk door van sluis 16 naar sluis 1 varen.
’s Ochtends gaan zij, met vier man in twee auto’s, alvast de sluizen die “verkeerd” staan goed zetten, zodat we straks haast geen oponthoud hebben en de helft van de gang ergens anders ingezet kan worden.
09:30 Meren af voor sluis 16 bij Camelon.
Van het Rode Gevaar is nog niets te bekennen, nou ja, ze hebben nog tweeënhalf uur de tijd, dus het zal wel goed komen.
Het is nu al zo warm, dat een koud biertje er sissend zou ingaan maar de kroeg is nog niet open.
Dan maar een frisje - waar het ijs zowat op staat - uit de koelbox, ook niet slecht.
We liggen amper vast, of Marjanne zit druk te schrijven.
Nee, geen verhalen of liefdesbrieven maar een nogal uitgebreid boodschappenlijstje.
Omdat ze nog steeds behoorlijk last van haar knie heeft, - later in Holland zal blijken dat ze met die knie onder het mes moet - mag ik helemaal alleen, solo en op eigen houtje, op zoek naar een supermarkt.
Omdat ik hier natuurlijk heg nog steg ken, vang ik eerst een inboorling. Na een stevige ondervraging, bekent hij dat ze hier een grote Tesco hebben die nog een stiefkwartiertje lopen weg is maar dat, als ik instap, hierbij wijst hij op een grote Volvo stationcar, hij me wel even brengt.
Hij zet me af bij een immens parkeerterrein en mengt zich, na een hartelijk bedankje mijnerzijds, weer in het verkeer.
Met een winkelwagentje en het boodschappenbriefje, struin ik kriskras door een supermarkt van Amerikaanse afmetingen.
Wanneer ik wel zes keer door de hele zaak geweest ben, heb ik alles wat er op het lijstje stond in mijn kar gekiept en er bovendien wat eigen ideetjes aan toegevoegd.
Omdat Marjanne vooral ’s nachts in bed niet weet waar ze dat zere been moet laten, heb ik wat Paracetamol ingeslagen, zes doosjes van elk twaalf tabletten.
Ik moet meteen weer denken aan een van de flauwste mopjes die ik ooit, van notabene een volwassen man, gehoord heb. “Het zit onder de grond en heeft geen hoofdpijn… een paracetamolletje, ha ha ha.”
Bij de kassa leg ik de hele handel op de band, ook de zes doosjes Paracetamol. Alles wordt gescand behalve de pijnstillers.
‘Sorry Sir, wij mogen u maar een doosje per keer verkopen.’ Zegt het kassagrietje.
Even sta ik haar verbluft aan te staren.
‘Hoezo, het valt toch niet onder de afdeling verdovende middelen?’
‘Sorry Sir één doosje per keer en niet meer.’
Er gaat mij een lichtje op, ik leg één doosje bij de boodschappen en schuif de rest een stukje terug. In het railtje naast de band staan een stelletje van die “volgende klant” balkjes. Ik plaats ze tussen de doosjes en zeg: ’Mag ik afrekenen? Eerst dit allemaal en dan de rest één voor één, probleem opgelost, toch?’
Het kind kijkt, hulpzoekend, naar een oudere collega die al opmerkzaam was geworden op het gebeuren naast haar eigen kassa. Deze kijkt met een big smile naar mijn uitstalling en knikt naar het grietje. ‘Ja, doe maar.’
Ik betaal tot het eerste balkje, krijg wisselgeld, gooi de bon bij de boodschappen in de kar en betaal het tweede doosje, krijg wisselgeld en bon en ga hier mee door tot ik zes keer betaald, zes keer wisselgeld heb gehad en zes bonnen rijker ben geworden. Na de laatste handeling zegt het opgelucht kijkende grietje: ‘Have a nice day Sir.’
‘Same to you sweety.’
De grote rugzak is áfgeladen en doet zeer aan mijn schouders daar komen nog twee flinke plastictassen bij aan iedere hand een. Tot overmaat van ramp is er geen hond die meelij met mij heeft en me een lift aanbiedt.
Overmatig zwetend en al binnensmonds achteruitbiddend, sjok ik de lange weg terug naar “Zeebeest”, waar ik Marjanne, fris en fruitig ontspannen in de kuip zittend, aantref.
‘Zo schat ben je daar eindelijk?’
Met haast onmenselijke zelfbeheersing slik ik een niet al te vriendelijk antwoord in en zeg: ‘Heb je me gemist moppie? Nou hier zijn de stores, ruim jij dat zooitje even in?’
Even later zit ik met een ijskoud pilsje - alcohol vrij want er moet nog gevaren worden - bij te komen van alle ontberingen.
Wanneer ik Marjanne over mijn avonturen van die ochtend vertel en ben aangekomen bij het Paracetamol gebeuren, grinnikt ze: ‘Dat is echt iets voor jou, als het je rechtsom niet lukt, dan probeer je het wel linksom.’
Achter ons ligt een skûtsje. “Het Leven” 1912. 53 ton. Westzaan.
De bemanning, die achterop zit, is Brits en heeft al de nodige alcoholische versnaperingen weggewerkt. Vooral de twee “dames” zijn nogal jolig en luidruchtig. Speciaal die ene, met dat feestwinkel-kapiteinspetje, denkt dat ze heel geestig is. Ze roept ahoy naar iedere voorbijganger en salueert “grappig” wanneer de mensen opkijken.
‘Ze zouden wat minder moeten zuipen en wat meer aan scheepsonderhoud moeten doen, dat arme scheepje ziet er niet uit!’
‘Nou jochie, jij bent anders zelf ook niet zo gek op scheepsonderhoud.’
‘Dat klopt, daarom heb ik voor Tupperware gekozen.’
Om tien over half een stoppen er twee auto’s. Het zijn de oppersluisgangster en een ondergeschikt bendelid. Ze hebben op hun weg langs het kanaal geen andere boot gezien, dus het Rode Gevaar is te laat en kan op zijn vroegst pas over twee dagen weer verder. Jammer voor ze, maar dat houdt wel in dat “Zeebeest” de V.I.P. behandeling krijgt.
Vanaf hier naar het end van het kanaal is het nog maar tweeëneenhalve zeemijl.
Wel moeten we in dat korte stukje doormiddel van vijftien sluizen een beste heuvel afdalen. De sluizen liggen hier gemiddeld nog minder dan twee tiende mijl uitelkaar, dus moeten we straks een vrij steile “keldertrap” af.
12:50 door de brug en in de eerste sluis.
Wanneer we uitvaren duwen de gangsters, met hun rug tegen de balken, de deuren dicht. Wij varen vollekracht de sluis uit en zien de volgende al voor ons klaar staan.
Eén gangster stapt in zijn auto en rijdt, terwijl de ander met een slinger de rinketten dicht draait, alvast achter ons aan. Nog voor hij is uitgestapt liggen wij al in de sluis. Hij wil over de beneden deuren naar ons toelopen om de lijnen aan te pakken maar Marjanne en ik hebben al met de “hoera worp” onze lijnen dubbel vaststaan. Ik stap aan de wal en begin de SB deur dicht te drukken en de gangs.. - ach nee die lui zijn veel te aardig voor die benaming, laten we het op sluiswachters houden - dus de sluiswachter, zet zijn rug tegen de BB deur.
Nog voor we de deuren helemaal dicht hebben - het laatste stukje geeft de meeste weerstand - is de voorman ook gearriveerd en begint de beneden rinketten open te draaien. Dat heeft al meteen tot gevolg dat de deuren, door het drukverschil, uit zichzelf helemaal sluiten en ik snel aanboord moet springen voor “Zeebeest iets van tweeëneenhalve meter wegzakt.
Nog voor de deuren helemaal open staan, roep ik dat dat genoeg is en vaar uit.
Dit spelletje herhalen we bij iedere sluis en ondanks de hitte - het lijkt hier wel de subtropen - werken die twee, met een beetje hulp van mij zich mottig. Ze zweten als otters en, hebben een rooie kop die zowat op barsten staat, maar met een grijns van oor tot oor proberen ze het tempo nog een beetje op te voeren.
In de tussentijd wordt Marjanne nog gefeliciteerd en vraagt de ene sluiswachter wat ze voor haar verjaardag heeft gehad.
‘We gaan deze reis ook nog even naar Southwold, daar heb ik verleden keer een prachtige scheepsklok gezien en dat wordt mijn cadeautje.’
‘Nice, maar waar ligt Southwold?’
‘Vlakbij Lowestoft en Great Yarmouth.’
Hij knikt ‘O, daar.’ en zet zich schrap om de benedendeur open te drukken.
15:15 We liggen in de laatste sluis van de trap en de voorman komt even naar onze kant om afscheid te nemen.
Breed lachend zegt hij: ‘Zie zo, het record staat, mede door jullie, nu op onze naam.’
‘Record?’
‘Ja record, dit was de snelste afdaling ooit, dik drie kwartier onder het oude.’
Zijn maat zegt tevreden: ‘Dat pakken ze ons nooit meer af.’
Ik haal twee halve liters bier uit de koeling. ‘Na al dat zweten lusten jullie misschien wel een biertje?’
‘Ja graag,’ zegt de voorman, ‘maar we mogen onder werktijd niet drinken, die zijn voor thuis.’
Hij veegt het zweet van zijn voorhoofd en bukt zich om het bier aan te pakken. Blij verrast roept hij, ‘Ze zijn koud!’ en geeft zijn maat een knipoog.
Wanneer we uitvaren zien we Grangemouth voor ons liggen.
‘Martje, een ding weet ik zeker, die pilsjes halen “thuis” niet.’
Om 15:30 liggen we afgemeerd in Grangemouth.
DOG. 3’
Totaal 1357’