De eerste keer…
Pech met de auto in Wallonië
Laat ik duidelijk zijn voordat ik dit verhaal begin: dit hoort eigenlijk niet thuis op Zeilersforum, omdat het niets met zeilen van doen heeft. Indien ik daarmee uw interesse verlies, kijk dan gewoon verder tot u iets vindt waarin u wel bent geïnteresseerd.
Het is wel een ‘eerste keer…’ en in deze Corona comcommertijd komen er meer ‘off zeiler topics’ over poezen en honden los en daar past het wel in.
De contradictie ‘Kwaliteit’ en ‘Anarchie’
Kwaliteit is tot een modewoord geworden, waarmee we tegenwoordig alles kunnen blokkeren omdat het niet aan de kwaliteitsregels voldoet. Zeker de Vlamingen weten dat hun Noorderburen ‘streng in de leer’ zijn als het om het naleven van regels gaat en wij Nederlanders vinden hen die het zonder regels stellen al snel chaotisch.
Eigenlijk kan het niet samengaan ‘kwaliteit’ en ‘anarchie’. Ik wil u een belevenis schetsen, die de noodzaak voor het streng naleven van regels tot andere proporties brengt.
Aanvankelijk was ik van plan nog wel enige tijd in mijn ‘tomaat Hyundai’ te blijven rijden, nu moet ik toch vertellen dat m’n vierwieler het na bijna 190000 km helaas heeft opgegeven. Het gebeurde in België, bij Sprimont, net ten zuiden van Luik. Op de terugweg van mijn opdracht in het ziekenhuis van de universiteit van Genève, niet lang nadat ik in Luxemburg nog net even goedkoop had getankt (je blijft Nederlander, nietwaar), liet de motor in mijn vierwieler met veel geknal weten dat er duidelijk iets mis was. Het was iets na tienen ’s avonds.
Ik stopte langs de weg om te zien of dit probleem in korte tijd was op te lossen, maar ik kon niets vinden. De auto reed nog wel, maar het was net of je op een oude tractor zat, zoveel herrie maakte het. Gelukkig was er een tankstation langs de autoweg op korte afstand van waar ik was gestopt. Met veel geknal reed ik door tot dat tankstation om daar te parkeren en te zien of er een noodreparatie mogelijk was. De Belgische Wegenwacht kon niets voor me doen en ik besloot met de trein verder te reizen en de auto hetzelfde weekeind op te halen met een ‘autoambulance’. Bij het tankstation belde ik een taxi en liet me even later naar het station brengen. Het thuisfront had ik inmiddels via m’n mobieltje gewaarschuwd ‘dat het wat later werd’.
Bij het station in Luik aangekomen is het al snel duidelijk dat het ve-e-e-el later gaat worden omdat er na 23.30 uur geen trein meer naar Maastricht rijdt en de eerste trein pas de volgende ochtend om 6.20 uur zal vertrekken. Dat wordt dus de nacht doorbrengen in de stationshal wachtend op de eerste trein naar Maastricht.
Nu is de oude stationshal van Luik niet onplezierig en ook niet tochtig of koud, dus eigenlijk een klein ongemak dat ik maar moet nemen. Er is nog van alles te doen, er lopen mensen rond die naar de vertrek en aankomsttijden kijken en wachten op arriverende reizigers. De winkeltjes zijn dicht, maar wat ik nodig heb kan ik daar toch niet kopen, dus dat is geen probleem.
Een eindje verderop staat een negroïde vrouw heel schel en luid op d’r Frans in een mobieltje te schetteren. Heel even denk ik dat ze door de telefoon ruzie staat te maken, maar mijn Frans is niet zo goed dat ik uit haar Kongolees accent kan opmaken waarover het gaat. Een man naast mij kan dat kennelijk wel, staat op en maant haar niet zo te schreeuwen en wat zachter te praten. Dat wordt hem niet in dank afgenomen, tegenover haar gesprekspartner aan de andere kant van de verbinding, refereert ze aan hem met het woord ’con’, dat zoveel als ‘eikel’ of ‘klootzak’ of iets van die strekking in het Nederlands betekent. De man naast mij gaat weer zitten en doet er verder het zwijgen toe.
Ik krijg nu de mogelijkheid de man eens goed te bekijken en het valt me op dat hij sandalen draagt, die je nauwelijks nog in een winkel kunt kopen. Zijn broek is iets te ruim en oud en van ouderwetse snit en van een hele ouderwetse kleur bruin, maar wel schoon en niet echt versleten. Hij heeft een rode baseball pet op met een reclametekst en daarbij een rode nylon jas aan waarop dezelfde reclametekst als op de baseball pet. Te zien aan de drie kragen die hij onder de jas draagt, heeft hij een wollen trui, een katoenen trui en een T-shirt aan. Hij draagt een plastic tas en daar is hij kennelijk zuinig op. Het is duidelijk te merken dat de inhoud van de tas voor hem belangrijk is, hij past er goed op. Door zijn lange haren in een staart, zijn wilde baard en de vele lagen van wat ouderwetse kleren krijg ik de indruk dat hij een thuisloze is, maar zijn schone (in het Vlaams: ‘propere’) kleding spreekt dat een beetje tegen.
Er zitten nog twee mannen naast hem, die dezelfde soort kleding dragen en ook lang haar en een baard hebben. Waarschijnlijk ook zwervers, althans die indruk wekken ze. Wat ik niet kan plaatsen is dat ook hun kleren betrekkelijk goed verzorgd zijn, al zijn ze ouderwets en al jaren geleden modieus geweest, net alsof ze uit een kledinginzamelbak zijn gehaald. Verder ben ik dicht genoeg bij hen in de buurt om te merken dat zij hun lichaamshygiëne niet verwaarlozen, want als dat zo is, kan ik dat wel ruiken.
De Kongolese vrouw is inmiddels opgehouden met schetteren in haar mobieltje en het wordt wat rustiger in de stationshal. Maar niet lang. Plotseling lopen er drie jongens al schreeuwend door de hal achter een negermeisje (het is 2003 en dat mag je dan nog zeggen) aan. Zij krijgt het woord ‘putain’ (‘hoer’ in het Frans) nageschreeuwd en misschien is ze dat ook wel. Een van de jonge mannen pakt haar vast en ze kan nog net een stomp ontwijken en rukt zich weer los. De jongen pakt haar tasje af en op hoge toon schreeuwt zij ‘laisse moi’ (laat me met rust) en eist haar tasje terug. Dat krijgt ze niet, maar de jongen pakt een plastic flesje halfvol mineraalwater af van één van de drie mannen met een baard en gooit dat naar haar. Het flesje raakt haar wel, maar doet haar kennelijk niet erg zeer en al schreeuwend ontwijkt ze de jongen die haar nu weer achterna komt. De man van het flesje mineraalwater moppert en staat op om het flesje terug te halen.
Nu staat de man in de rode nylon jas op en loopt naar de jongen toe en grijpt hem letterlijk in het nekvel. Hij sommeert de jongen naar buiten te lopen en bestuurt hem via de greep in zijn nek. De twee andere jongens lopen toe om hun maatje te helpen los te komen uit de greep van de man met de rode jas. Ze merken niet dat de twee andere ‘zwervers’ tegelijk opstaan en hen op hun beurt ook in de kraag grijpen en ze meteen de deur van de stationshal uitzetten. De vriendinnen van de jongens lopen bedremmeld achter hen aan naar buiten toe. De mannen komen terug met het tasje. Het negermeisje krijgt haar tasje terug en wordt ook duidelijk gemaakt dat ook zij niet langer gewenst is en zij wordt uit de hal gezet. De rust keert weer.
Om 1 uur wordt de stationshal afgesloten en ik krijg te horen dat ik de hal uit moet. Ik vertel de man, die de hal gaat sluiten, dat mijn auto in Sprimont ‘en panne’ staat en dat ik geen andere plaats heb om op de trein te stappen en dat die trein bovendien pas om 6.20 naar Maastricht vertrekt. Of ik al een ‘billette’ heb gekocht… Nee, want het ‘guichet’ (loket) was al dicht dus dat gaat niet. Ik heb me er al bij neergelegd dat ik naar buiten moet en de nacht onder de sterren zal moeten doorbrengen, want regels zijn regels, nietwaar? Iedereen is al weg uit de stationshal en ik ben de laatste. ‘Nou vooruit’, zegt de man, ‘u mag blijven, maar dan moet u op de stoel blijven zitten en niet heen en weer gaan lopen, want anders denkt de bewakingsdienst dat er iets mis is’. Je begrijpt dat ik beslist stil zal blijven zitten om niet naar buiten te hoeven. Ik arrangeer m’n bagage zo dat ik er tegenaan kan leunen en een beetje kan slapen. De man die het station afsluit gaat weg. Ik hoor aan het rammelen van kettingen, dat de stationshal werkelijk goed wordt afgesloten.
Hij is nog niet goed en wel weg of de man in het rode nylon jack komt naast me zitten. Z’n tasje heeft hij op de stoel naast zich gelegd. Wat is dat nu? Ik dacht dat ik alleen zou zijn omdat de stationshal leeg moest zijn! Nog geen twee minuten later komen de twee andere ‘baarden’ er ook aan en gaan even verderop zitten. Zo zitten we met z’n vieren te wachten tot de volgende morgen. Ik steek met m’n dunne donkerblauwe wollen pak (met messcherpe vouw in de broekspijpen) nogal af bij de drie baardige heren, maar ondanks het contrast voel ik me geen moment ongemakkelijk. Ik ben toch wel nieuwsgierig geworden naar deze mannen en spreek de man met het rode nylon jack aan en vraag hem of hij het niet gevaarlijk vond om tussenbeide te komen bij die jongeren ruzie. Hij aarzelt wat en het is duidelijk dat hij niet gewend is aan belangstelling voor zijn persoon. ‘Uehh, non’ zegt hij eindelijk.
Ons gesprek begint stroef, mijn niet perfecte Frans is daarvan zeker niet de enige oorzaak. De man in de rode jas is niet gewend te converseren en zeker niet met iemand in een donkerblauw pak en een stropdas. Achteraf gezien is dat voor de hand liggend, als zwerver en outcast van deze maatschappij heb je van iemand die maatschappelijk conform een pak en een stropdas draagt niets dan moeilijkheden te verwachten.
Ik vraag door of het niet riskant was en of hij niet bang was dat de jongeren een wapen zouden gebruiken… Als het hem duidelijk is dat hij geen nadelige gevolgen van een gesprek met mij te duchten heeft, wordt hij opener en samen met zijn ‘copains’ vertelt hij:
‘Wij wonen hier’ zei hij ‘en wij mogen hier alleen blijven als er hier niets gebeurt’. ‘Als de politie moet komen om die jongens hier weg te halen, moeten wij hier ook weg’. ‘Het is in ons belang dat er hier geen criminele dingen gebeuren, want anders zijn wij ons huis kwijt’.
‘Dus dit is jullie werk?’ vraag ik.
‘Nee, we zijn werkeloos, maar wij wonen hier.’ Een van z’n maten staat op en loopt naar een kaartjesautomaat, waarvan hij de stekker uit de wandcontactdoos haalt om vervolgens een opladertje erin te steken om de batterijen van z’n Discman op te laden. ‘Pour la musique, demain’, legt hij uit.
‘Maar, hoe komen jullie aan je eten en hoe houdt je jezelf schoon?’ vraag ik.
‘l’Armee du salut’ (het leger des heils) zegt hij, ‘daar kunnen we douchen en wassen, maar dat doen we overdag als het hier rustig is’. ’s Avonds zijn we weer hier om op te passen en te slapen’. ‘Zolang we ons goed verzorgen en niet in versleten, kapotte of vieze kleren lopen, mogen wij hier blijven. Ook ’s avonds, als we maar voor het sluiten van het station binnen zijn.’ Ze hadden het op een akkoordje gegooid met de beheerder van het station en waren de onbezoldigde bewakingsdienst geworden.
Zou ik me op Utrecht Centraal echt niet op m’n gemak hebben gevoeld tussen de junks en de zwervers, bij deze ‘nachtwacht’ voel ik me veilig genoeg om tegen m’n koffer geleund te gaan slapen. Om ongeveer 5 uur word ik wakker door geritsel van een plastic zak. Het is de man met de rode jas, die een polyethyleen tas aan het uitpakken is. Hij legt zijn kleren uit de tas netjes op een stapel, rangschikt ze zorgvuldig opnieuw en haalt onder uit de tas een vierkant pak aluminiumfolie en vouwt dat zorgvuldig open. Er zit brood in. De man ziet dat ik wakker ben geworden en zegt: ‘M’sieur…’ en houdt een boterham omhoog. ‘Non, merci’ zeg ik. Ik kan, als goed doorvoedde burger in een pak met een stropdas, toch geen eten aannemen van iemand die daar kennelijk zoveel meer moeite voor moet doen om dat te krijgen? Als ik zo meteen thuis ben, kan ik alle brood krijgen dat ik wil hebben. ‘C’est du pain dur’. ‘Ce ne coûte rien’. ‘Le boulanger ça me donne’. (Het is oud brood. Het kost niets. Ik krijg het van de bakker.) Legt de ‘nachtwacht’ uit.
Na het eten vouwt hij het aluminiumfolie zorgvuldig op om het opnieuw te kunnen gebruiken. Hierna staat hij op en pakt een oude krant uit de vuilnisbak. Hij vouwt de krant om tot een langwerpig, rechthoekig stuk papier en begint daarmee de ruimte onder een roestvast stalen stang voor de muur voor de loketten uit te vegen. ‘Des pièces’ (munten) zegt hij verklarend, ‘pour du tabac’ (voor tabak). Het zal een gezonde dag voor hem worden, want hij vindt niets.
Kort daarop hoor ik het rammelen van kettingen ten teken dat de stationshal weer open gaat. Er komt een veegmachine die de hele hal schoonveegt, maar niet onder de roestvrijstalen stang kan komen. Dat is ook niet nodig, de ‘nachtwacht’ heeft in zijn speurtocht naar munten deze ruimte al schoongeveegd.
De loketten gaan open en er komen mensen in de stationshal om een kaartje te kopen. Ik sluit me bij hen aan en met mijn kaartje op zak loop ik langs de drie mannen naar de perrons en zeg: ‘Adieu messieurs’. Ze kijken op en grijnzen alle drie met hun bebaarde gezichten naar mij. ‘Bon voyage et bon journée, monsieur’ mompelen ze in koor.
Ik loop het perron op naar de trein en stap in, vast van plan nog wat te slapen tijdens de rit. Daar komt het niet van. Wat ik die nacht heb meegemaakt houdt mij wakker en ik denk:
Wat kun je een interessante mensen tegenkomen als je auto kapot gaat! Ik had deze ervaring niet willen missen. Wat een kwaliteit van management van de stationschef om deze mensen in de bewaking op te nemen. Door hun uiterlijk verwacht je nauwelijks dat zij tot de bewaking behoren, maar daardoor zien ze veel meer dan een geüniformeerde bewakingsdienst. Ze kunnen in hun onopvallendheid elk conflict in de kiem smoren en ze zijn gemotiveerd genoeg om enig risico aan te gaan.
Natuurlijk is het voor hen eigenbelang, maar u doet uw werk toch ook uit eigenbelang en daar is toch niets mis mee? Of vindt u dat de stationschef misbruik maakt van deze zwervers? De zomer van 2003 was warm en droog en er zijn in Luik voldoende viaducten en bruggen om onder te slapen en te wonen, dus als zij het niet wilden waren er voldoende mogelijkheden om het uit de weg te gaan.
Wat een kleine moeite om even de ruimte voor de plint onder de roestvast stalen stang met een krant schoon te vegen net voor de veegmachine komt. Natuurlijk dat is ook eigenbelang, want wie de muntjes vindt mag ze houden en er tabak voor kopen. Of vindt u dat eigenlijk diefstal en had de man het geld naar de politie moeten brengen?
De anarchist in mij juicht bij het zien van zoveel kwaliteit zonder regels, bij zoveel plichtsgevoel bij hen die maatschappelijke outcasts zijn, maar toch hun bijdrage aan die maatschappij die hen verwerpt, leveren. Puur eigenbelang? Misschien, maar uiterst effectief en zonder geschreven regels en controle.
Kwaliteit en anarchie, het lijkt in tegenspraak, maar ik heb het zien werken.
Groeten, Peper.