Do. 09-10-,10
Marjanne gaat boodschappen doen maar ik hoef in Delfzijl niet zo nodig de wal op, dat heb ik vroeger in mijn zeemanstijd al meer dan genoeg gedaan. Zoals die keer midden in de winter, toen we ’s nachts terug aanboord wilden en de vloeddeuren op de kaai gesloten waren. Ook in de kleine waterpoort zaten de schotbalken tot manshoog in de sleuven. De kok, die hem behoorlijk had zitten, klom over deze barricade en stond tot zijn enkels in het ijskoude zoute water. Klappertandend en van zijn ene voet op de ander springend, beweerde hij dat het ‘Heerlijk water’ was en dat wij maar een stel mietjes waren als we niet met hem mee gingen. Nou ja, wat kan ons gebeuren, schoenen en sokken uit, broekspijpen een stukje oprollen en even doorbijten, niet dan? Waar we met onze bezopen koppen niet aan dachten was, dat de kade naar het water toe afloopt, zodat we toen we bij het schip kwamen tot aan het middel in de majem stonden. Ze zeggen dat drank verdooft, ja, an me hoela, ik heb het nog nooit zo stervens koud gehad als in die winternacht in Dronken Delfzijltje.
‘Martje, neem een kleine verstelbare sleutel voor me mee, de ouwe heb ik zwemles gegeven maar die oen had het na één les nog niet helemaal door. Marjanne weet dat, in verband met het tij, we pas tegen tweeën vertrekken, dus zie ik haar de eerste uren niet terug.
De Duitse buurman, van het motorjacht naast ons, staart zorgelijk naar de nevel die in dichte vlagen over de haven trekt. Het zicht is af en toe minder dan tweehonderd meter en de zon komt er,z o te zien, nog lang niet doorheen. Buurman spreekt mij aan. Hij moet naar ja unbedingt nach Borkum want morgen gaat er iemand heiraten en hij moet toch op tijd in de kerk zijn, niet dan? Dan vraagt hij wat wij gaan doen. ‘Wij gaan ook naar Borkum en voor wat nevel zijn we niet bang want we hebben een taartdoos in de mast die door de mist heenkijkt. Alleen als het dikker wordt dan nu gaan we er niet uit, want we varen niet voor ons brood .’ Mijn ouwe kapitein placht in dit soort situaties te zeggen:’Zeun, je hoeft het gevaar niet te zoeken!’ En gelijk had hij. Nachbar vraagt of hij achter me aan mag varen. Nu ben ik er niet zo happig op om de verantwoording voor een ander bootje op mijn nek te nemen maar vooruit ik wil niet lullig doen dus hij kachelt maar mee. We spreken af dat we elkaar op VHF 16 oproepen en dan overschakelen naar dubbel 7. Hij gaat dat even uitproberen. Helaas, op één kanaal komen dat lukt nog na enig gevogel nog wel maar om dan ook nog even een ander kanaal in te toetsen, dat is een beetje teveel van het goede. Goed, dan blijft hij maar op dubbel staan. Tegen de tijd dat Marjanne weer aanboord komt, is buurman al drie keer op zijn mini Fahrrad naar de zeedijk gereden om naar de ‘Nebel’ te kijken. Om 13:45 zeg ik:’Wij gaan, wat doen jullie?’ Buurman kijkt heel zuinig maar besluit, jammer genoeg, om toch mee te gaan. Van mij hoeft het allang niet meer, ik heb niet zo veel vertrouwen meer in die man. Kalm vaar ik de jachthaven uit en buurman volgt. In het lange havenkanaal hou ik, waar mogelijk, netjes SB oever aan, terwijl buurman steeds weer naar het midden zwalkt. Een knaap van een binnenschip, dat opeens uit de nevel opduikt, jaagt buurman tijdelijk terug naar de goede kant van het vaarwater maar tegen het eind van het kanaal zit hij pal aan BB en vaart zelfs een stukje voor me uit. Buiten de ingang steek ik de Eems dwars over tot buiten de rode tonnen aan de Duitse kant, voor dat ik koers zet naar zee. Buurman, die van opschieten houdt, steekt schuin over en krijgt daardoor bijna de veerboot naar Borkum bij hem aan dek. Wanneer hij aan de overkant, binnen de rode tonnen gaat varen en intussen, volgens mijn radar, niet vijftig meter achter me maar een kwart mijl vóór me zit, heb ik het helmaal met hem gehad. Na een minuut of twintig trekt de nevel helemaal weg, dat wil zeggen, achter ons is het zicht matig maar naar voren “kijk je de wereld uit”. Buurman heeft blijkbaar een zware bout aan de regulateur gehangen want hij spurt, zonder om te kijken, met dubbele snelheid bij ons vandaan. Vlak voor de “Windlift”, een zelfvarend kraanponton op hoge poten, steekt hij de geul over naar BB. Moet dat zien Martje, hij heeft nooit van zijn leven gezien dat hij werd opgelopen maar gelukkig zijn wij van díe idioot af.
Om 17:15, meren we af aan brücke 4 in de Burkanahaven op Borkum. We gaan ons melden op het havenkantoortje. Helaas zit daar nu een, vriendelijke en heel beleefde Duitser, in plaats van dat hele kleine manneke uit Limburg, dat op zijn elektrische autoped, ponton op ponton af, sjeesde en zo gezellig kon ouwehoeren dat je alleen al voor hem naar Borkum zou varen.
Voor ons meert een Zweeds jachtje af. De schipper, die zo te zien alleen aanboord is, loopt naar de mast om een begroetingsvlag te hijsen. Ik begin te lachen ‘Kijk Martje, we pakken weer wat grond terug van de Duitsers.’ Marjanne kijkt naar waar ik wijs. Onder de zaling van de Zweed wappert pontificaal een flinke lap Rood, Wit en Blauw.
Albert