Marifoon.
Deze vrijdagochtend is het behoorlijk mistig op het NH kanaal, minder dan vijftig meter zicht, dus steeds voor ik de kabel opdraai en oversteek, vraag ik door de marifoon; ‘Is er nog vaart op het Noord-Hollandschkanaal nabij Pontveer ‘t Schouw?’
Voor ik afvaar herhaal ik deze oproep, luister nog even en steek over.
Onderweg luister ik ook goed uit, want sinds onlangs die luchtgekoelde kolere diesel is vervangen door een elektramotor, kan je de koetjes en de weidevogels resp. horen tjilpen en loeien. Zo vaar ik ondanks de mist, mijn passagiers veilig over… denk ik.
Ik vaar met een volle bak naar de overkant en met twee auto’s en iets van twintig Amerikaanse fietsers en hun gids terug.
Eerst roep ik nog eens of er nog vaart in de buurt is.
De gids, een student, rekent af voor de hele, in gele regencapes gestoken, bende.
‘Naar Volendam?’
‘Ja en dan met de boot naar Marken en via de dijk weer terug.’
Ik knik: ‘Het bekende ritje.’
Halverwege het kanaal hoor ik iets in de mist en brul naar de kwebbelende Yankees dat ze “silent” moeten zijn. Weer hoor ik iets dat verdacht veel op motorgeronk lijkt plus het bekende geluid van een boeggolf.
Ik knal het morsehandel in standje waterskiën en roep naar de gids dat ze zich schrap moeten zetten. Pas halverwege in de fuik pleur ik de motor in zijn vrij en ren naar voren. Op het moment dat de pont met een behoorlijke vaart tegen de oever knalt, gooi ik de oogsplits over de bolder, vlieg de kant op en laat de draad in vrijval vieren. Zowat meteen verschijnt de kop van een beunbak uit de mist.
Met een hart dat de marathon doet, sta ik naar het spul te kijken.
De duwboot komt ook in zicht de schipper steekt zijn hand op en gebaart dan vragend naar de pont.
Ik kijk en zie een stuk of wat Yankees over elkaar liggen en ook de auto’s zijn een metertje naar voren geschoven, zodat de voorste zowat op de klep staat.
Ik maak een gebaar van “hulpeloosheid” en bekommer me om mijn passagiers.
Er zijn wel wat blauwe plekken maar geen echte verwondingen.
Gelukkig, iedereen is met de schrik vrij gekomen.
We babbelen nog even na, waarna ik de boom open gooi en de stoplichten bedien.
Ik probeer nogmaals de marifoon en roep de duwboot, een uit Urk, nog eens op maar nu bij zijn naam en daarna zelfs de schipper bij naam: ‘Lub, Albert.’
Maar lauw sjoege.
Dan maar sluis Purmerend bellen ik neem de handheld mee op de pont en bel: ‘Hoi maat, met Drs. P. zit het bij jou ook zo dicht?’
‘Krijg het heen en weer! Ja het is hier ook een klein wereldje. Was er iets?’
‘Ja, om te beginnen krijg je over een uurtje Lub met een beunbak maar wat ik zeggen wil, ik ben bang dat mijn marifoon kaduuk is, dus ga ik je even een roepie geven. Daar komt ie.
‘ Sluis Purmerend, Sluis Purmerend, Pontveer ’t Schouw.’
‘Over de telefoon hoor ik je goed maar de marifoon doet geen flikker.’
‘Oké, ik weet genoeg, daar moet een monteur bij komen, goeie wacht!
Het volgende belletje is naar het districtskantoor, ik maak melding van het euvel en vraag om een monteur.
De niet nautisch aangelegde chef daar - afdeling wegen - vraagt wie we daarvoor hebben moeten.
‘Dat is firma xx die zit aan de Haringhaven in IJmuiden.’
‘Goed, ik zal ze even bellen.’
Oké, bedankt.’
In mijn huisje zit ik te wachten tot ik een ons weeg maar er verschijnt geen monteur.
Intussen zijn er al dik drie uur verstreken en heb ik al de nodige kwaaie klanten nee moeten verkopen
‘Maar je kan vanaf hier makkelijk de overkant zien! Ben je bang dat je verdwaalt of zo?’
En meer van dat soort opmerkingen.
Ik leg ze uit dat als ze graag verzuipen willen, ze best ergens ander de majem in mogen rijden maar ík zet ze niet over!
Even na tweeën, nog steeds geen monteur gezien, trekt de mist op en hervat ik mijn werk.
Wanneer ik bij zeven de laatste rit maak, het begint alweer behoorlijk heiig te worden, heb ik nog steeds geen monteur gezien.
Zaterdagmorgen.
Wanneer ik langs het kanaal rij zie ik het al potdikke mist!
Het eerste dat ik doe, na het starten van het koffiezetapparaat, is bellen.
Na drie keer overgaan wordt ik automatisch doorverbonden met degene die stand-by is in het weekend.
Het is dezelfde die ik gister aan de lijn had en hij is niet erg blij dat ik hem om halfzeven uit zijn nest bel.
‘De marifoon is nog steeds stuk . Ik heb gister de hele dag voor jan doedel op een monteur zitten wachten. Het zit hier weer potdicht van de mist en zonder marifoon ga ik zo niet naar de overkant. Dus waar blijft de monteur?’
‘O, die komt maandag.’
‘Wáát, maandag?’
‘Ja maandag.’
‘Ik dacht van niet. Ik ga niet twee dagen zitten wachten op een monteur. Ik weet niet wat je hebt afgesproken maar als er over twee uur nog niemand naar die marifoon heeft gekeken, gooi ik de zaak op slot, bel naar de Hoofdingenieur en ga naar huis!’
‘Ja maar weet je wel wat dat kost op zaterdag?’
‘Dat zal me vierkant aan m’n toges oxideren. Over twee uur trek ik aan de bel.’
Nog geen anderhalf uur later is de marifoon gemaakt, de mist geheel opgetrokken en vaar ik weer heen en weer.
Albert