Roeiveer.
Het is een mooie ochtend in maart, geen regen geen kou en weinig wind, het doet al een beetje aan lente denken.
Ik heb de hele ochtend zonder problemen heen en weer gevaren, tot daarnet.
Bij het invaren van de fuik sla ik achteruit om de vaart er uit te halen maar net wanneer ik het morsehandel weer in zijn vrij wil zetten hoor ik vreemde geluiden uit het staartstuk van de Schotteldrive komen.
Vlug zet ik de motor uit, loop naar voren en terwijl de klep tegen de ramp opschuift pak ik de tros, die klaar voor het grijpen aan een uithouder op de remming hangt, en leg de oogsplits rond de bolder op de pont.
Ik gooi de boom omhoog en schakel de stoplichten op de weg in en wanneer het verkeer stopt, wenk ik mijn klantjes - een auto en een ploeg fietsers - dat ze eraf mogen.
Meteen laat ik de schakelaar los en gaat het verkeer weer rijden.
Aan de overkant van de weg, bij op de opstelplaats, begint een auto die op groen staat te wachten, te toeteren en ook wat fietsers laten luidkeels blijken dat ze over willen.
Ik brul boven het verkeersgeluid uit: ‘Sorry motorpech, moet een monteur bijkomen !’
‘Gaat dat lang duren?’
‘Minstens twee uur, misschien de rest van de dag!’
Natuurlijk wordt er, volgens oud Hollandse traditie, gevloekt en gezeurd maar daar trek ik me, ook al weer volgens dezelfde oud Hollandse traditie, geen ene reet van aan.
De automobilist, die er nog een achter zich heeft gekregen, stapt uit en begint te eisen en te dreigen met weet ik veel.
Ik haalmijn schouders op, ga naar binnen en bel met het districtskantoor.
Na enige uitleg mijnerzijds, belooft de tegenpartij dat er werk van wordt gemaakt.
Ik ga buiten de draadlier vieren en haal uit het kotje een paar mooie grote oranje borden tevoorschijn, met de tekst “PONTVEER GESTREMD”.
Een hang ik onder de boom en de ander breng ik met de grote, zware, stalen roeiboot naar de overkant en hang hem daar onder de boom.
Net wanneer ik weer terug ben, gaat de telefoon.
‘Pontveer ’t Schouw, met Albert.’
‘Hoi met Douwe Bos, wat is er loos?’
Ik leg uit wat er speelt.
‘Oké, voor ik vanuit hier - Den Helder - bij jou ben zijn we een stief kwartiertje verder. Ik kan wel mijn hele bus volgooien met onderdelen en gereedschap en er dan alsnog achter komen dat ik nog net het goeie niet mee heb, laten we eerst eens wat uitproberen.’
Even later sta ik, met de telefoon aan m’n oor, de motor te starten en in zijn werk te zetten.
Meteen zet ik hem weer in zijn vrij.
‘Heb je het gehoord?’
‘Ja duidelijk. Schakel hem nu eens de andere kant uit.’
‘Daar komt ie.’
‘Zet maar af, ik weet genoeg. Dat wordt repareren in de werkplaats . Ik ga nu een ander staartstuk halen in Zoetermeer maar Gerard komt nu meteen jouw kant uit en begint alles los te sleutelen. Staat er nog genoeg olie in het kot?’
‘Ja één vol en één bijna vol vijftig liter vaatje, dat moet genoeg zijn. Nemen jullie wel een takel mee voor aan de davit?’
‘Ja, goed dat je het zegt, die gooi ik meteen in mijn bus. Je ziet ons wel verschijnen.’
‘Oké, neem je wat mee voor bij de koffie?’
‘Ik zal het Gerard zeggen.’
‘Ja ja, zijn al die Nieuwendieppers van die zuinige knierten of ben jij de enige?’
Hij lacht: ‘Tot straks,’ en hangt op.
De rest van de middag zet ik met de roeiboot alleen voetgangers over die met de bus reizen en anders helemaal vast komen te zitten.
Officieel mag ik helemaal niemand overroeien omdat hogerhand als de dood is dat er iemand verzuipt en er "kamervragen" van komen maar ik leg een paar reddingboeien onder de roeidoft en sta er op dat de mensen blijven zitten tot de boot vast ligt en ik ze een handje help bij het uitstappen.
Dat ik geen kassa bij de hand heb en dus geen kaartjes kan verkopen, vinden mijn klantjes helemaal niet erg.
Even na vieren komen drie dames, die op het industrie terreintje bij Mailpoint werken, met hun fiets aanzetten.
Wanneer ze nu helemaal rond moeten fietsen wordt dat een extra ommetje van een kilometer of twaalf en dat na een lange werkdag…
Dus zeg ik: ‘Ik kan jullie in twee keer overzetten, de fietsen in de boot en jullie naast elkaar met je gat op het achterdekje en zitten blijven
Ik zet er twee over, laad uit, roei terug en pik de derde dame op.
Aan de overkant staan de andere twee op hun collegaatje te wachten.
Op dat moment stoppen er twee wielrenners, van die echte, met strakke pakjes in uitbundige kleuren, een helm en een bierpens.
Ze kijken naar het “gestremd” bord, zien mij aanleggen en de fiets aan de wal zetten.
Ze komen, met hun fietsen naast zich, op hun rare schoentjes naar het roeiboot steigertje gestrompeld en ik zeg tegen mijzelf: ‘Ja ja, dikke lul drie bier, dit doe ik alleen voor mijn vaste klantjes en dan nog alleen als het echt nodig is.’
Ik reik al naar het landvastje wanneer de ene zijn fiets naar me optilt en zegt: ‘Goh wat leuk, met een roeiboot naar de overkant dat heb ik nog nooit gedaan. ’
Ik, gelijk daar overheen terwijl ik losgooi: ‘En dat zal je nu ook niet, fiets maar lekker om, dat zal je goed doen.’
Ik stoot af en laat twee verblufte renners achter.
Om zeven uur zit mijn wacht erop.
De twee monteurs, die met hun wagens naast de motor op de pont staan, denken tegen elf uur klaar te zijn.
Ze hebben om zes uur chinees laten bezorgen.
Dat had nogal wat voeten in de aarde want de wantrouwige man aan de andere kant van de lijn geloofde pas nadat ik een en ander had uitgelegd, dat hij toch echt bij het pontveer moest bezorgen.
‘Oké jongens, ik zet nog een verse pot koffie voor jullie en taai af, de groeten.’
Ik wielren ook, maar had er zeker de humor van in gezien als je dat tegen mij had gezegd. Wielrenners willen kilometers maken dus dat heb je deze jongens mooi cadeau gegeven.