Wáát? Ook al geen oliebollen?
We liggen al een dikke week, met een flinke deklast hout, in Brunsbüttel voor de kant. Het is takkenweer, 8-9 bft. De sneeuw jaagt horizontaal over het kanaal, schip en kaai. De loodsdiensten zijn gestaakt en wij hebben zwaar de kolere in.
De rottigheid begon al voor vertrek uit Zweden.
De presennings die over de deklast moeten, liggen - met dank aan onze voorgangers die er geen zout tussen gestrooid hebben en ze zeiknat hebben opgeborgen - als stijf bevroren pakketten van tegen de honderd kilo in de bak. Onder het nodige “achteruit bidden” werken we de kleden tegen de steile stalen ladder op en door het luik aan dek. Dan begint de pret pas echt. In plaats van uitrollen en over de deklast trekken, wat per kleed geen vijf minuten werk zou moeten zijn, moeten we ze stuk voor stuk beetje bij beetje uitrollen zonder ze te breken en er handen vol pekel tegenaan werken. Al met al duurt het zeeklaar maken geen twee uur maar bijna twee dagen.
Achter een ijsbreker aan varen we, in een konvooi van zes schepen. de Oostzee op. Buitengaats staat er wel een flinke woei maar, dankzij de ijsvlakte, geen golven.
De ijsbreker keert weer terug naar de haven en wij volgen de straatweg die de grote ijsbrekers regelmatig openbreken. Zo sukkelen we naar het Kielerjord. Die ouwe, die al contact met de loodsdienst heeft gehad, wrijft zich in zijn handen en zegt: ‘Stuur, het Kielerkanaal is ijsvrij en de Elbe en Noordzee zijn, volgens de berichten ook gewoon bevaarbaar. Als het een beetje meezit, vieren we kerst mooi bij moeders thuis onder de kerstboom.’
Onder het schutten in Holtenau, luisteren we naar de BBC met de weerberichten. Voor German bight, Humber, Thames en Dover, geven ze, genadeloos, tot 9 Bft af.
‘Nou kap, de kerst thuis kunnen we op onze gevoeglijke buiken schrijven. Op die van u in hoofdletters, plaats zat.’
Hij schud zijn hoofd en zegt, zonder zelfs maar een poging te wagen om mij een schop onder mijn hol te verkopen: ‘Zeun, zonder deklast had ik het er wel op willen wagen maar met deze bingocijfers én een deklast kunnen we het mooi schudden.’
In Brunsbüttel meren we af aan de kade en met een “Frohe Weinachte” stapt de kanaalloods aan land en verdwijnt zonder om te kijken op een drafje naar de wachtende taxi.
Met Kerst liggen we nog steeds verwaaid in Brunsbüttel. De stemming aan boord ligt dik onder zero, wat mede te wijten is aan de kanenbraaiër, die het verdomd om wat extra’s te doen en ons, als kerstmaal, stamppot andijvie met een speklapje voorzet.
Volgens de weerberichten trekt er de eerste dagen een trein van depressies over de Noordzee en inderdaad, steeds wanneer het een beetje lijkt te luwen, trekt de storm weer aan en kan je je amper zonder jas aan dek vertonen zonder, door de vrieswind uit je Jansen & Tilanus te waaien.
Ook met oud en nieuw verdomd die vretenverzieker om iets van een salade en oliebollen te versieren. Die ouwe, die hem jammer genoeg niet dwingen kan, zegt: ‘Stuur ik heb het helemaal gehad met dat stuk ongeluk, straks, in Delfzijl, kan hij meteen oprotten.’
Het is al een uur of halftien, Fred, onze machinist, zegt: ‘Albert, ik weet niet hoe jij er over denkt maar ik heb haast niets gegeten en denk er hard over om aan de wal een portie sjasliek te halen, ga je mee?’
Ik kijk naar buiten. ‘Het sneeuwt haast niet meer, oké, ik ga mee.’
Ik loop nog even langs die ouwe maar zoals ik al verwachtte, blijft hij liever aan boord met een doktersromannetje en zijn halve liter mok koffie.
Wanneer we, met een dubbele portie sjasliek terug lopen, zegt Fred terwijl hij het laatste stokje afkluift: ‘Zullen we daar even een kijkje nemen?’ Hij wijst op een neon reclame met het woord Nightclub.
‘Nou ik weet niet of ze jou er wel in laten met die ongeschoren boevenkop maar alléé, we kunnen het proberen.’
Het is binnen niet erg druk maar de floorshow interesseert ons meer dan de andere gasten. Ook hier gaat er, op ingeblikte muziek, kledingstukje na kledingstukje, met veel kontgedraai, uit. Na het laatste optreden we willen net opstaan om te vertrekken. Komen de twee strippers, nu aangekleed de zaal in en vragen om een drankje. Fred knikt, ‘Ja hoor, waarom niet?’ De dames nemen plaats en even later met een drankje voor zich blijkt een van de twee een Hollandse te zijn die zo te horen aan haar zachte G, uit het zuiden komt.
Het is zo’n beetje sluitingstijd en wanneer we opstaan om te vertrekken smoezen de twee meiden even onder elkaar en zegt de Hollandse : ‘We hebben eigenlijk geen zin om nu al naar onze hotelkamer te gaan, we gaan met jullie mee naar je boot.’
Fred en ik hebben daar absoluut geen bezwaar tegen en wanneer de dames even wat munten in de Durex automaat gooien en dat wat daar uitkomt nonchalant in hun tasje laten glijden, weten wij dat het nieuwe jaar voor ons goed begint.
Albert