Meneer van Santen.
Bezig met mijn schrijverij en peinzend over de gewetensvraag; moest het nu met enkel D of tóch met DT? Hoor ik een luid getoeter. Met een trap van mijn voet lanceer ik mijn “vierentwintig uurs” wachtstoel weg van mijn bureau en kijk over het bedieningspaneel naar het wegdek van de sluisbrug.
Midden op de brug staat een keurig geklede man heen en weer te aarzelen welke kant hij op zal gaan.
De automobilisten durven hem niet te passeren maar maken met hun getoeter, de al wat oudere heer, zo zenuwachtig dat hij uiteindelijk bevriest op de middenstreep.
Ik ren de toren uit, de trap af en zie nog net dat een jonge knaap uit zijn auto springt, de man bij zijn arm pakt en tussen fietsen en brommers door naar het trottoir brengt.
Ik vang de man op en zeg tegen de automobilist bedankt man, maak de brug maar weer vrij, ik regel het wel verder.
Wat moet ik nu met de oude heer?
Hem weer lopen laten lijkt me niet zo slim, dus zeg ik terwijl ik op de buitentrap wijs: ‘Komt u even met me mee naar boven?’
Gewillig gaat hij mee en neemt plaats in mijn comfortabele wachtstoel.
Veel krijg ik niet uit hem, zelfs zijn naam niet, dus vraag ik hem of hij een kop koffie wil.
Hij kijkt me eindelijk recht aan en zegt heel beleefd in haast accentloos Nederlands: ‘Graag een kopje thee met twee klontjes.’
Ik start de elektrische waterkoker met genoeg water voor een kopje en schenk mijzelf een mok koffie in uit de thermoskan.
Ik hang alvast een theezakje in een theeglas en doe er twee klontje bij.
Even later giet ik er kokend water bij, dompel het theezakje een keer of wat onder en gooi het in de gootsteen.
Wanneer hij na de eerste voorzichtige slokjes er wat meer ontspannen bij zit begin ik over het weer en de mooie voorjaars dagen die we al gehad hebben.
Dan geef ik hem een hand en stel me voor.
Hij denkt een paar seconden na en zegt: ‘Van Santen, aangenaam.’
We raken aardig aan de babbel en hoewel ik hem eerst voor een gepensioneerd arts of zo hou blijkt hij particulier chauffeur voor een bankier geweest te zijn.
Alleen is hij dat “geweest” vergeten en ook zijn adres is niet helemaal duidelijk.
Verder denkt hij dat hij naar Amsterdam moet terwijl hij, via mijn brug, lopend onderweg was naar Zaanstad.
Wanneer hij zijn thee op heeft bedankt hij me keurig en wil weer vertrekken.
Ik weet hem nog net te weerhouden en zeg: ‘Meneer van Santen, gaat u nog even zitten ik moet eerst even bellen voor vervoer.’
Heel gehoorzaam neemt hij plaats terwijl ik de politie bel.
Na enige uitleg mijnerzijds, wordt er gevraagd of het hier om meneer van Santen gaat.
‘Ja,’ zeg ik verbaasd.
‘Mooi, we kregen net een telefoontje van het bejaarden tehuis De Tien Gemeenten, betreffende meneer van Santen en uw beschrijving stemt overeen met de hunne. We hebben het nu even druk maar als u hem nog een half uurtje aan de praat kan houden, stuur ik een wagen langs om hem op te pikken.’
‘O, dat is niet nodig, over tien minuten is het spertijd. Dan kan ik er even tussenuit en lever hem zelf even af in De Tien Gemeenten.’
‘O, mag ik dan eerst even uw volledige naam, geboortedatum en adres?’
Ik begin te grinniken en zeg: ‘Ja prima maar eerlijk gezegd hoeft u niet bang te zijn dat ik hem onderweg aanrand of zo, ik val niet zo op oude heertjes. Leuke politie vrouwen daarentegen…’
De dame aan de andere kant van de lijn lacht ook even maar noteert wel mijn gegevens.
Meneer van Santen gaat op mijn verzoek mee naar beneden en stapt in mijn Corsa.
Vijf minuten later draag ik hem, na een hartelijk afscheid, over aan het personeel van De Tien Gemeenten.
Einde van het verhaal?
Nee, meneer van Santen komt regelmatig ’s middags langs de sluisbrug, weet zelf de weg naar boven te vinden en zit dan met een kopje thee, met twee klontjes, te babbelen met wie er ook maar dienst heeft.
Hij wordt, vanzelfsprekend, in de spertijd keurig bij de receptie van De Tien Gemeenten afgeleverd.
Albert