Omdat ik morgenavond bij de wintermeeting ben, post ik de nieuwe "Amstelland" vanavond al.
Het is trouwens nog net niet de allerlaatste.
De “Amstelland” 34.
‘Dus jij dacht, dit is mijn laatste kans, laat die bootsman maar barsten met zijn op tijd aanboord zijn?’
‘Uh, nou nee boots, ik eh …’
De bootsman die mij en m’n maats niet kon ontdekken in de Hollanda Bar, is nog langs een paar andere “keilewinkels” gegaan maar ook daar, net als later aanboord, kon hij ons niet vinden dus is hij behoorlijk pissig op me.
‘En nog plat geweest ook, je most je schamen!’
Dat ik geneukt heb hoef ik niet te ontkennen, want ik heb me een levensgrote mosquito (zuigzoen) in mijn nek zitten.
Volgens Jan doen de meisjes dat expres, om je daarmee een soort van “afblijven hij is van mij” label op te plakken, 'en zolang de mosquito nog niet weg is Appie, ben je taboe voor de andere schatjes.’
De bootsman breekt mij, verbaal, totaal af en besluit met: ‘En over een week mag je aanschuiven in de lullenparade bij die eerste.’
Dat laatste slaat op controle op een venerische ziekte door de 1e stuurman.
Niet dat ik er dan alleen voor sta want ik ben echt de enige niet die, om met Piet Schipper te spreken, “zich heeft overgegeven aan vleselijke lusten en daarvoor zal branden in de hel!”.
Nu ben ik niet zó bang dat ik een tikker of zo heb opgelopen, want ik heb van tevoren ijverig het tubetje met profylactische zalf gebruikt en na afloop weer.
Maar toch, ik zit nu in de “kijkdagen” en dat geeft toch wel een onrustig gevoel.
Terwijl de bootsman wegloopt zegt hij over zijn schouder: ‘Ik weet niet of we vandaag vol komen maar hoe dan ook, jij gaat vanavond de wal niet op!’
Om even na drieën komen de laatste balen sisal aanboord en maken we het laatste luik zeeklaar.
Ik sta achter de winch en draai één voor één de zware manilla’s aanboord.
Opeens roept Jan: ‘Appie, kijk!’
Hij wijst naar de kaai.
Consuela, in een dun bloesje met een decolleté tot haar navel, staat daar met een shawltje te zwaaien.
Wanneer ze ziet dat ik kijk, roept ze: ‘Alberto meu querido amor para sempre, ik zal je schrijven, alsjeblieft, stuur mij een foto en zeg me wanneer je weer bij me komt.’
Intussen wordt er om me heen het nodige commentaar geleverd en zelfs de bootsman roept bewonderend: ‘Tering, heb je bij dat stuk in de kooi gelegen?
Terwijl we langzaam van de kaai worden gesleept blijven zij en ik elkaar lieve woordjes en dure eden van trouw toeroepen.
De kop wordt naar de haveningang gedraaid en onze stoommachine laat de schroef op gang komen.
Langzaam verdwijnt de kade en daarmee ook Consuela uit het zicht en na een laatste zwaai, ga ik weer aan het werk.
‘Zo Appie, dat was nou Zuid Amerika, begrijp je nou waarom Jan en ik nooit meer op een andere lijn wille vare?’
‘Eh, om de mooie zonsondergang hier?’
‘Hé snotaap, nou mot je niet bijdehand gaan doen hè? Omdat je nou eindeluk es plat bent geweest, wil nog niet zegge dat je een grote kerel bint die mee mag lulle met echte manne.’
Op de oversteek hebben we weer gebunkerd op São Vicente, een van de Kaap Verdische eilanden en nu zijn we Dover gepasseerd en is Holland nog maar een vlooiensprongetje weg.
Tijdens de “lullenparade” werden er geen bijzonderheden geconstateerd en kon ik, zonder een penicilline kuurtje te moeten ondergaan, weer vertrekken.
Ik schuifel zijlings, met mijn emmer sop, luiwagen en dweil, langs de balen ongebrande koffie in de dienstgang - een “kleine” bijverdienste van die ouwe en de hoofdstoker - op weg naar de volgende hut.
Wanneer ik voorzichtig om de hoek kijk bij Frans, zie ik dat hij niet meer ligt te pitten.
‘Hoi Frans, effe met de beentjes van de vloer.’
Terwijl ik de vloer dweil zegt Frans: ‘Omdat we allemaal zo rood staan as het Kremlin, krijg je geen fooi - een zeuntje dat zijn best doet krijgt aan het eind van de reis van alle matrozen wat geld toegestopt - maar namens Kees, Jan en mij mag ik je dit aanbieden.’
Hij grijpt achter zijn matras en geeft me zijn zware luchtbuks.
Ik sta er verbluft mee in mijn handen.
‘Echt waar, meen je dat?’
‘Ja en breng hem nu maar, voor ik me bedenk, snel naar je hut.’
Ik bedank hem uitvoerig maar dat wuift hij weg, ‘het is al goed Appie, je hebt het verdiend.’
Hij duwt me ook nog een doosje diabolo kogeltjes in mijn hand, ‘maar niet aan dek gaan lopen schieten.’
In IJmuiden op de sluis, staan al twee kantoorpikken van de KHL ons op te wachten.
Tijdens het schutten en de trip naar de Oostelijke Handelskade in Amsterdam,
zitten zij in het kantoortje van die 1e alle geldopnames aangeschafte rookwaar en dranken op te tellen, waarna ze die aftrekken van de schone gage en overtime.
Dan mogen we om de beurt bij ze langskomen om onze afmonstering in ontvangst te nemen.
Het gros van het scheepsvolk staat rood en krijgt nu al te horen wanneer en met welk schip ze de reis weer op kunnen.
Ik krijg zowaar, niet veel, maar toch wat geld uitgekeerd.
Wanneer ik het wil pakken, houdt de kassier zijn hand er op, ‘eerst tekenen.’
Op de vraag of ik, tussen nu en de kustreis naar Duitsland, wil bijwerken, zeg ik : ‘Ja.’
Omdat we al tussen de pieren zijn begonnen met losklaar maken, kunnen we na het afmeren meteen de wal op.
Eerst ren ik nog even onder de douche door en zoek Jan en Kees op, die al in de messroom op me zitten te wachten.
‘Zo Appie we zelle jou effe, met je koffie en sigarette, naar de bus brenge.’
Ik neem afscheid van de anderen.
Piet die me weer eens een enkeltje naar de hel toewenst, loop ik straal voorbij.
Wanneer hij me, nu nog luider, naar het hellevuur verwijst, zeg ik : ‘Stomme ouwe lul, zak jij es effe zachies door je kruis.’
‘Amen’, zegt de kabelgast.
Albert