Schipper versus Kapitein.
Het is een regenachtige middag wanneer twee oud binnenvaartknarren, Rinus en Gerrit, hun wekelijkse bijeenkomst op de sluis houden. Meestal blijven ze op de muur rondscharrelen of gaan, met harde wind, in de luwte van de toren staan maar sinds ik ze een keer tijdens een stevige onweersbui naar binnen heb geroepen, voelen ze zich vrij om boven te komen wanneer ze daar maar zin in hebben. Niet dat ik daar wat op tegen heb, zeker niet wanneer er verhalen uit de oude doos worden opgehaald. Ook nu komen ze, met een voor ouwe knarren behoorlijk tempo, de lange buitentrap opstiefelen. Ze hangen hun jekkers aan de staande kapstok, schenken zich een mok koffie in, toveren een platvink met jenever tevoorschijn en nemen plaats. Gerrit in mijn comfortabele 24 uurs wachtstoel en Rinus in de bureaustoel - die ook niet slecht zit - en kijken toe hoe ik op de knoppen druk en de marifoon beantwoord. Natuurlijk hebben ze behoorlijk wat aan te merken op wat die jachies allemaal uitvreten en ook die moderne binnenschippers “jonge snotneuzen die zonder kopschroef en Van der Velden roeren, voor nog geen meter kenne varen”, ontkomen niet aan hun messcherp commentaar.
Intussen is de drukte wat afgenomen - op een sluis is het hollen of stilstaan - dus schenk ik mijzelf ook een mok leut in en neem plaats op het nog enige onbezette meubelstuk, een wankel krukje.
‘Nee dank je Rinus, geen drank tijdens mijn wacht.’
‘Mooi,’ klinkt het eenstemmig, ‘des te meer hebbe wij.’
Omdat ik me wat flauw voel, haal ik een stuk kaas uit het ijskastje en snij wat blokjes. De heren voelen zich niet bezwaard en helpen me graag, ‘voor het gaat schimmele Appie’, van die handel af. Ook voor een stuk droge worst halen ze hun neus niet op. En na een nonchalant voorzetje mijnerzijds, worden de verhalen van vroeger weer voorgaats gehaald. Tot de oude knarren onenigheid krijgen. Ik heb even niet opgelet en dus niet meegekregen waar het over ging maar ik denk; ‘Oh jee de platvink is leeg!’
Ze hebben geen slaande ruzie of zo maar de saamhorigheid is ver te zoeken.
Rinus beweert dat hij hoger in rang is dan Gerrit.
‘Ja want ik was sleepboot
kapitein en jij gewoon schipper op je Kempenaar en als ik jou sleep ben ik de baas en mag jij alleen maar braaf achter mij aanvaren .’
‘O ja? Zal ik jou eens wat vertellen? Jij had allenig maar een sleep
bootje. Maar ik zat op een sleep
schip.’
‘O ja? Zal ik jou es wat vertelle?’
Ik grijp in voor dat er hier een bejaard kroeggevecht uitbreekt.
‘Mannen, ik denk dat het tijd wordt om op huis aan te gaan.’
‘Huh eh? Ja Appie, we gaan al.’
Terwijl ze hun jekkers aantrekken en de trap afdalen gaat het geharrewar nog een tijdje door. Even later zie ik ze, druk pratend en met hun armen zwaaiend, de kroeg van Dekker binnengaan.
Albert